Dorpskerk

Zoek
Sluit dit zoekvak.
Vensterafbeelding Begraven

Begraven in en om de kerk

De kerk is vanouds verantwoordelijk voor het begraven van de doden. Vermogende gelovigen krijgen een graf in het kerkgebouw, de armen op het kerkhof.

1100

1200

1300

1400

1500

1600

1700

1800

1900

Nu

In dit venster

Vele eeuwen lang begraven de IJsselmuidenaren hun doden in en om de dorpskerk. Deze praktijk duurt voort tot 1871. Kerk en kerkhof horen onafscheidelijk bij elkaar en dood en graf hebben een centrale plaats in de dorpsgemeenschap. Hoeveel dierbaren zullen in de loop der eeuwen een laatste rustplaats hebben gekregen op deze kleine dodenakker…

Graven in de kerk

De christelijke kerk heeft altijd grote waarde toegekend aan het begraven van de doden. Men wordt begraven met de voeten naar het oosten zodat de overledene bij de opstanding op de jongste dag met het gezicht gericht naar Jeruzalem zal staan en zo getuige kan zijn van de wederkomst van Christus.

Vanwege gezondheidsrisico’s komt er al vroeg in de zeventiende eeuw een protest tegen het begraven in de kerk van Petrus Plancius (1552-1622). In de tweede helft van de achttiende eeuw is er een toenemend verzet van artsen tegen de geldende begrafenis praktijk. Predikanten scharen zich vaak aan hun zijde. Na jarenlange discussie wordt bij Koninklijk Besluit in augustus 1827 bepaald dat per 1 januari 1829 het begraven van lijken in kerken én binnen steden en dorpen van méér dan duizend inwoners verboden is en dat vóór die datum er een buitenbegraafplaats moet worden aangelegd.

Uit de archieven blijkt dat er in het laatste kwart van de zeventiende eeuw in de kerk zestig genummerde graven aanwezig zijn, verdeeld over dertien rijen. De ligging kan redelijk goed worden gereconstrueerd, waarbij tevens enig inzicht verkregen kan worden in het interieur tot halverwege de negentiende eeuw. In het register van graven worden naast de namen van de overledenen en de eigenaren van de graven, ook verschillende bijzonderheden genoemd. Zo ligt graf nummer 1 bij de toren aan de zuidzijde. Van grafnummer 2 wordt vermeld dat deze ‘in de moppen’ is gelegen.

In de kerk zijn minimaal twee graven die een eigen naam hadden, namelijk ‘Blanckvoort’ en ‘graf Kloppenburg’. Van de oorspronkelijke plaats van graf Kloppenburg is bekend dat deze grafnummer 47 heeft en is gelegen in het koor. Het behoort toe aan de eigenaren van ‘Het Hooge Huys’.

In de Tweede Wereldoorlog wordt er in opdracht van de kerkvoogdij in het koor een keldertje gemaakt om het oude archief van de kerk in veiligheid te brengen. Als deze kelder wordt gegraven stuit men op een graf met de stoffelijke resten van een persoon waarvan de scheenbenen voorzien zijn van lederen beenkappen en gespen. Uit archiefonderzoek blijkt dat dit het graf moet zijn geweest van een Franse officier die daar in 1803 is begraven.

Uit vondsten van graven bij de restauratie van 1969 is gebleken dat de lengte van een graf ongeveer 1.60 á 1.70 meter moet zijn geweest, terwijl de ruimte tussen de graven in de breedte ongeveer 10 centimeter is.

Het bewaard gebleven ‘Register van de Graven in de Kerk’ is aangelegd in 1695 door dominee Johannes Brele. In dit register zijn oudere aantekeningen overgenomen.

‘Uytgave der kercken gelden 1695 – Den 22 februari tot een schrijfboeck om de gelegentheit van de groeven in de kercke aen te tekenen F0-4-0’.

De oudste beschrijving van een graf is het volgende: ‘De zeventiende groeve – In deze groeve is gelegd B. Koubol 1673’ 

De laatste begraving in de kerk is: ‘Groeve 21 – 1821 den 30 oktober is in dit graf gezet de huisvrouw van A.J. van Asselt, gegraven eene verdieping.’

Soms wordt een graf in de kerk, dat behoort aan een bepaalde familie verkocht, samen met huis en haard. Anno 1691 den 23 april. Door verkopers wordt verkocht ‘aan Lubbert Petersen Stael en zijn huisvrouw Jannichien Teunis ehe luiden, en der selver erfgenamen, haare verkoperen en transportanten huis en hof staende in IJsselmuiden. En nog een graffstede met een serricke in de IJsselmuider kerk, nog drie morgen landts in ’t Grote Block gelegen genaamd De Koeckoeck, enz.’

Door het herhaaldelijk oplichten van de stenen en door het inzakken van de graven, verzakt de vloer en sluiten niet alle grafstenen even goed aan. Het gevolg is dat – afhankelijk van het weer – in de kerken soms een doordringende stank hangt. Heel regelmatig moet men hierom met zand de kerkvloer weer op hoogte brengen en enigszins waterpas maken. In het rekeningenboek komen we dan ook veel notities tegen in de trant van: ‘An Wilhem Hendricksen voort opvoeren van die sarckstenen F1-4-0’.

In september 1951 is bij een restauratie in het koor een grafzerk gevonden. De omvang, vorm en het gebruikte materiaal is niet meer te achterhalen. Bekend is dat de zerk voorzien was van gotische letters van bladgoud met de tekst ‘Anno 67 (is 1567) op St. Martens Avond (1 november) starf Arend van Holtsende’. Onder deze tekst stond in zwarte letters geschreven B.V.D.Z. (bid voor de ziel). Deze Arend van Holtsende zal de zelfde zijn, welke getrouwd geweest is met Marriken van den Dam Gosens dochter. Hij was eigenaar van het allodiale goed Holtsende in het schoutambt IJsselmuiden, wat hij zeker vanaf 1560 bewoonde. (Deze steen is nu spoorloos verdwenen…).

Tijdens de interieur vernieuwing in 1969 zijn er drie zerken gevonden. Eén zerk lag op de huidige plaats van de kansel. De zerk was voor de helft aanwezig en beschadigd. Er was een gedeeltelijk weggehakt wapenschild zichtbaar. Onder dit wapenschild waren de letters VAN WYNBER[G] te zien. 

De twee overige zerken zijn opnieuw opgenomen in de vloer van de kerk, links- en rechts van de kansel. De linker roodstenen sarcofaag deksel, hoogstwaarschijnlijk hergebruikt als grafzerk, heeft als opschrift: Anno 1576 den 11e dach octobri sancte franciscus velu starff Egbert… Victor… en de letters B.V.D.Z. (Bid voor de ziel). Op de vier hoeken zijn symbolen van het hemels troongezicht – een leeuw – een kalf – een mens – een arend (n.a.v. Openbaringen 4 vers 9).

De rechter zandstenen grafsteen heeft als opschrift: Anno 1518 des 14e dach Junius starf Jan Kockman – Anno 1559 den 12e dach jan(uari) starff Joffer fye zuere hier begr……

Onder het weggehakte familiewapen de letters B.V.D.Z. (bid voor de ziel). Het familie wapen is in de Franse tijd weggehakt evenals de vier hoek symbolen.

Een van de bronnen van inkomsten van de kerk is het gebruik van doodslakens. Bij de begrafenisplechtigheid wordt over de kist een kleed gelegd, totdat de kist in het graf is neergedaald. Dit kleed, wat bekend staat als het doodskleed of doodslaken, wordt van de kerk gehuurd. In IJsselmuiden zijn deze inkomsten voor de diaconie. Zoals gebruikelijk is ook hier onderscheid in rijk en arm. Zo wordt melding gemaakt van inkomsten over het oude en nieuwe of beste laken. Voor gebruik van het nieuwe laken moet meer betaald worden dan voor het gebruik van het oude laken. Naast de aanwezigheid van het oude en nieuwe laken is er ook een armenlaken. Dit laken wordt gebruikt wanneer iemand op kosten van de diaconie begraven wordt.

In oktober 1679  is er een nieuw laken gekomen, gekocht van een gift uit het testament van Jacob Hendricksen Cock:  ‘Jacob Hendricksen Cock heeft aen de armen alhier gegeven bij testament 100 goltgulden, doch daer soude den laken op de kist tot begravenisse worden gekocht, dat tot een doode laecken soude mogen bewaeren, of aen de armen uijtdeelen, door sijn soon Jan Jacobsen is het laken gekocht, het welcke beloopt 23 gulden 15 stuivers het welcke op den 5 October Jan Jacobsen heeft gebracht op 50 goltguldens, ende is toen aen gelt ontfangen.’                    

Volgens resolutie van Ridderschap en Steden moet in heel Overijssel een dode in de periode van 1 mei tot 1 oktober binnen 4 maal 24 uur worden begraven. Buiten deze periode wordt de termijn op 5 maal 24 uur gesteld. Als argumentatie voor deze regel geeft men aan dat het begraven ‘op veele plaatsen op eene onvoeglijke en onbehoorlijke wijze wordt uitgesteld’.

Tevens bepaalt men dat het voortaan niet toegestaan is om op zon- en feestdagen te begraven. Ondanks bovenstaande regel houdt men zich daar niet altijd aan. Zo wordt bijvoorbeeld de burgemeester van Grafhorst Harm Adolfs, die op 10 januari 1810 is overleden, pas op 26 januari begraven. Gezien de hevige vorst in die maand (bron: KNMI) ligt de reden voor de hand.

Van hen die in de kerk begraven worden geeft het begraafboek enig inzicht over het tijdstip van begraven. Rijken laten zich bij voorkeur ’s nachts begraven. Zo worden de leden van de familie Gansneb tussen half 2 en 2 uur ’s nachts bijgezet in hun grafkelder. Om hun status duidelijk weer te geven wordt hierbij ruim gebruik gemaakt van kaarsen en flambouwen. Van een aantal burgers is bekend dat zij tussen half zeven en 9 uur ’s avonds in de kerk worden begraven. Uit deze gegevens wordt de indruk gewekt dat het tijdstip van begraven iets te maken heeft met de maatschappelijke status van de overledene.

Uit de vondsten van graven bij de restauratie van het schip in 1969 is gebleken dat de doden begraven werden met het hoofdeinde gericht naar het koor. Dit is een algemeen gebruik, daar het koor op het oosten ligt.

Voor de begrafenis staat de kist vermoedelijk opgebaard op een baar. In de rekeningen van de erfgenamen wordt melding gemaakt van uitgaven voor het maken van een baar. Tevens wordt regelmatig melding gemaakt van touwen, gebruikt bij het begraven. 

Na jarenlange discussie wordt bij Koninklijk Besluit in augustus 1827 bepaald dat per 1 januari 1829 het begraven van lijken in kerken verboden is. De eigenaren van graven in de kerk wordt nu kosteloos een nieuw graf aangeboden op het kerkhof. In de Overijsselse Courant van 12 december 1828 en met een herhaalde oproep op 12 juni 1829, wordt dit via een advertentie kenbaar gemaakt.

De grafkelders in de kerk

Bij de interieurvernieuwing van de kerk in 1969 zijn twee grafkelders in de kerk gevonden. Dit stemt overeen met vermeldingen uit geschreven bronnen.

De eerste kelder, die dicht bij de toren ligt, is 3.90 meter lang, 2 meter breed en 1.90 meter diep. Een opening van 70 cm breed, die tot 1969 is afgesloten met een eenvoudige steen, geeft toegang tot een stenen trap naar de kelder. De kelder zelf is voorzien van een rondbogig gemetseld gewelf en geheel wit gepleisterd. De bouw van deze kelder zal kort na de zomer van 1771 hebben plaats gevonden. Op 20 juli 1771 koopt baron Alard Johan Gansneb gnt. Tengnagel een begraafplaats in de kerk ‘ter lengte van twee en ter breedte van 3 groeven en plaats voor ruim 6 groeven, strekkende ten zuiden aan de groeve 2 en 4, ten Noorden aan de kerkmure, ten Westen aan de toren en ten Oosten aan de erfgenamen gestoelten’.

Kort na deze koop zal de baron de kelder hebben laten maken om als rustplaats voor hem en zijn vrouw te worden gebruikt. Waarom Tengnagel voor IJsselmuiden kiest om te worden begraven en niet voor Kampen, waar hij woont is niet te achterhalen. Op 28 mei 1774 wordt hij bijgezet in de kelder. Zijn (derde) vrouw Adriana Eleonora Catharina Hofman van Someren wordt op 3 december 1776 bijgezet. Naast dit echtpaar maken nog enkele leden van dit geslacht gebruik van de kelder om te worden bijgezet, namelijk een zoon (in 1787), schoondochter (in 1803) en kleinzoon (in 1776).

Nog drie familieleden zijn bijgezet, zonder de naam van de grafkelder te noemen. Er kunnen dus maximaal 8 overledenen in de kelder zijn bijgezet, maar de heren Jonker en Ravenshorst tellen bij het openen van de kelder in 1885 slechts vijf kisten. Misschien bezat de familie buiten de kerk nog een kelder. In het begraafregister komen ook nog andere leden uit het geslacht Gansneb voor, maar die zijn niet bijgezet in de kelder of in de kerk begraven maar (gewoon) op het kerkhof rond de kerk. Opmerkelijk is en raadselachtig blijft dat bij de opening van de kelder in 1885 niet acht naar slechts vijf kisten zijn aangetroffen, terwijl bij de opening in 1969 tenminste drie (of hooguit vier) kisten zijn gevonden.

In het begraafboek wordt de kelder aangeduid als ‘de kelder van Bonkenhave & Luttenberg’. De familie is namelijk eigenaar en bewoner van het huis Bonkenhave, maar bezit o.a. ook de havezate Luttenberg in Raalte. Bij het openen van de kelder in 1969 wordt een loden plaat aangetroffen met de volgende inscriptie ‘Geopend april 1885, 5 kisten. A. W. Ravenshorst, H. Jonker’.

Een geweldige opsteker in deze financieel zeer zware tijd komt van de kant van de weduwe mevrouw Hofman van Somer, douairière der hoog edel geboren heer G.G. Tengnagel tot Bonkehave. Zij schenkt de kerk een obligatie ter waarde van 500 gulden en verklaart ‘dat ik binnenstaande obligatie, bij versterv tot mij gekomen, en groot vijvhonderd guldens, in volle eygendom cedeer, overgeev, transporteer, en vereer aan de kerk van IJsselmuyden, onder dat mits of die conditoe, dat deselve niet zal moogen verkogt, maar dat de jaarlijksche interessen daarvan geemploieerd en gebruykt zal moeten worden tot onderhoud van de kerk van IJsselmuyden.’

Zij is de weduwe van Allard Johan Ganssneb genaamd Tengnagel (Bonkenhave 1691 – Kampen 1774) die op dat moment een jaar geleden is bijgezet in de grafkelder in de dorpskerk van IJsselmuiden. Deze Adriana Eleonora Catharina Hofman van Someren tot den Leemkuijl (Bemmel 1692 – Kampen 1776) is in 1739 met Tengnagel getrouwd.

De tweede kelder wordt aangeduid als ‘de kelder van Verhagen’ en is gelegen aan de Noordzijde van het schip, daar waar het schip overgaat in het koor. Ook deze kelder is, hoewel leeg, terug gevonden tijdens de interieurvernieuwing in 1969. Deze kelder wordt voor het eerst genoemd in de tweede helft van de 18e eeuw.

Rouwborden

In diverse oude kerken hangen rouwborden of wapenschilden ter nagedachtenis aan voorname overleden personen. Vaak met opschriften en familiewapens over/van de overledene. In IJsselmuiden is er op dit gebied helemaal niets overgeleverd of bewaard gebleven, op één vermelding na.

In de notulen van de kerkenraad is opgetekend dat de predikant heeft ontvangen ‘een extract uyt het boek van testamenten der stad Campen’ waaruit blijkt dat ‘Den 10den Mey 1781 is geopend het testament van wijlen jonkheer Dirk Boldewijn Hiddo Gansneb gent. Tengnagel, heer tot het Hoogehuys’. De overledene heeft gelegateerd ‘aan de armen te IJsselmuyden eene sa [somma] van eenduysend cari [Caroli] guldens ad 20 st. [stuivers] het stuk, segge F1000- guldens, mits dat het wapenschild van mij testator in de kerk voor eenen onbepaalden tijd, maar voor het Hoogehuys voor den tijd van één jaar en drie maanden mooge en zal opgehangen worden: maar indien dit beyde of één van beyde mogt verweygerd worden, soo zal dit legaat niet worden uytgekeerd, maar de armen voor altoos daarvan versteken blijven.’

Deze Tengnagel is op 7 mei 1781 begraven in de Bovenkerk te Kampen, maar vanwege zijn band met IJsselmuiden, door het bezit van het Hooge Huijs, legateert hij aan de IJsselmuidenaren. Het legaat is met grote dankbaarheid aangenomen, de borden zullen zijn opgehangen, maar aan de voorwaarde heeft Hervormd IJsselmuiden zich niet heel lang gehouden…

De Franse revolutie zag de rouwborden met hun adellijke pretenties als een symbool van de oude, omvergeworpen, standenmaatschappij en verbood in 1798 alle afbeeldingen van wapenschilden omdat deze heraldische ornamenten in strijd waren met de uit Frankrijk overgenomen leus “Liberté, Égalité, Fraternité”. Vele duizenden prachtig geschilderde borden werden op last van de overheid tot brandhout gehakt.

De begraafplaats rondom de kerk

We weten niet hoe groot het oorspronkelijke kerkhof rond onze oude dorpskerk is geweest. In de eeuwen vóór de Reformatie bezaten de kerken meestal een grote hof, welke tevens een sociale functie had. Slechts een gedeelte diende als begraafplaats, het overige terrein werd voor verschillende bezigheden gebruikt, onder andere voor rechtspraak, het houden van jaarmarkten op de naamdag van de heilige aan wie de kerk was gewijd en later voor het opvoeren van lekespelen. Een gedeelte werd verder gebruikt voor moestuin.

De plaatsing van een kerk is zodanig, dat wanneer de priester aan het altaar in het koorgedeelte staat, hij met zijn gezicht naar het oosten is gekeerd. In het oosten ligt Palestina met het Heilige Graf. Ook de graven in en nabij de kerk zijn naar het oosten georiënteerd. De doden liggen met de voeten naar het oosten en de schedel naar het westen, zodat zij op de dag der wederopstanding Christus’ komst (in het oosten) tegemoet kunnen zien.

Begraafplaatsen waren grotendeels grasvlaktes. De rijkeren lieten zich in de kerk begraven en de arme man moest buiten rusten. Deze arme had ook geen geld voor een stenen monument. Een eenvoudig houten kruisje of een houten plank met de naam was het enige wat de plaats aanwees. Zulk materiaal was spoedig vergaan en daarom was de begraafplaats doorgaans een lege vlakte. Deze ruimte nodigde vaak uit tot allerlei misbruiken, van het drogen van de was tot het weiden van vee, van het klootschieten tot het bedrijven van ontucht…

Aan de oostzijde van de kerk, in een steunbeer van het koor, is nog een dichtgemetselde nis te ontdekken. De contouren zijn namelijk nog duidelijk te herkennen. Het gaat hier hoogstwaarschijnlijk om een Memento Mori nisje, een nisje waarin vroeger een kaars brandde en waar de kerkhofbezoeker zijn voorgeslacht herdacht.

In de Hervormde kerk te Groenlo is zo’n Middeleeuws nisje tijdens een restauratie weer te voorschijn gebracht en is het nisje ook nog omgeven met enkele schedels waardoor de bezoekers van het kerkhof tevens worden herinnert aan de eindigheid van het leven.

Uit resoluties van de erfgenamen weten we dat het kerkhof omgeven is door een muur. In juni 2021 is er voor de aanleg van glasvezel een sleuf gegraven op een afstand van minder dan een halve meter langs de huidige muur tussen het (voormalige) kerkhof en de Dorpsweg. Bij het graven van de sleuf komen de werklieden ontzettend veel puin tegen, dat voornamelijk bestaat uit kloostermoppen. Enkele gave exemplaren zijn bewaard en opgemeten. Het formaat is gemiddeld 30x15x7 cm en duidt op een hoge ouderdom. Hoogstwaarschijnlijk zijn de stenen afkomst van een voormalige kerkhofmuur.

Uit het Rekeningenboek van de erfgenamen:

1633 aen Mr. Hermen Gerrits messelaer vermoede reeckeninge betaelt wegen dat op messelen van de muyre van het kerckhoff soo weder gevallen was,

1649 voor 2 touwen om de dooden inde graeven toe setten F0-7-0

1650 aen Jan de Wael betaelt voor touwen om de dooden inde graeven te laeten, bij burgemeester Voorne tijdt gehaelt F0-11-0

1652 voor 2 touwen om de dooden in’t graff toe laeten F0-7-0

1656 aen Thoenis Hermsen betaelt voort maeken van een nieuwe baere ende ’t holt daar toe F2-10-0

Deze muur is voor de erfgenamen een voortdurende zorg, want met een zekere regelmaat wordt melding gemaakt dat de muur of een deel daarvan is omgevallen. Zo wordt in mei 1761 met de heer Meier, welke grond bezit grenzend aan het kerkhof overeengekomen dat ‘een of meerdere beertjes op zijn where mogen worden gemetseld tot ondersteuning van de kerkhofmuure aan de noord-oost kant’. Nog voordat hiermee begonnen kan worden is de muur reeds omgevallen en moet het worden ‘gerepareerd en opgemetseld’. In 1771 wordt door de erfgenamen besloten om de kerkhofmuur egaal te verhogen tot 4 à 5 voet. Tevens moeten de bomen op het kerkhof, welke in een slechte staat zijn, worden verwijderd. Kennelijk is heel het kerkhof in een slechte staat, want in dezelfde resolutie wordt besloten om grond af te voeren om het kerkhof te egaliseren. Als het werk voltooid is lezen we in de resoluties dat de muur hersteld is, waarbij de kosten door een uitzetting (eenmalig op te leggen belasting aan de inwoners van het kerspel) betaald zullen worden. De bomen die van het kerkhof zijn verwijderd zijn verkocht en hebben 14 gulden en 4 stuivers opgebracht. De grond op het kerkhof is niet weggenomen, want men komt er achter dat de fundamenten van de kerk te ondiep liggen. Voortaan mag ook juist daarom niet meer té dicht bij de kerk worden begraven.

Het kerkhof bestaat verder uit gras en uit een pad. De koster heeft de zorg voor ‘het schoffelen van het pad rontomme de kerk en het afmaien van het gras van het kerkhoff voor 2 gulden jaarlijx’, of hij besteedt dit ook weer uit.

Uit het Rekeningenboek van de erfgenamen:

1730 aan de vrijwillige arbeiders voor het afmaaien en padt maken rondom het kerkhof ten besten gegeven een 1/2 kan brandewijn 0-10-

1737 den 26 september betaald voor drie maal afmaaien van het kerkhof in dit zomer gedaan samen hiervan geen quitantie F -15-

1739 den 5 maart aan Gerrit Schimmekis betaald voor het halen uit de stad en gaten graven en poten van 25 iepen bomen op het kerkhof tezamen F 1-6 hiervan geen quitantie F 1-6-0

In de 18e eeuw vinden er kennelijk nogal vreemde praktijken plaats bij het begraven. Op 27 oktober 1760 besluiten de erfgenamen om enige orde te scheppen. Zo wordt besloten dat voortaan de koster  aantekening zal moeten houden van de doden welke begraven worden. Ter voorkoming van ‘alle disorder en verwarring in de graven’ zal niemand een graf mogen graven, voordat de naam van de dode is aangegeven bij de koster. De koster zal dan een plaats op het kerkhof aanwijzen waar een graf mag worden gegraven. De eventueel opgegraven beenderen moeten ‘weder behoorlijk ter aarde worden gesteld of in het kneukelhuisje worden gebracht’. In een reglement voor de koster, opgesteld in 1811, wordt vermeld dat deze beenderen in een mandje moeten worden gelegd.

Omdat begraafplaatsen om kerken in latere jaren vaak niet of nauwelijks voor uitbreiding vatbaar zijn, ontstaan dikwijls rare toestanden. Omdat de graven niet duidelijk zijn gemarkeerd en omdat er in sommige tijden van epidemieën wel erg vaak iemand valt te begraven, komt het voor dat sommige lijken nog geen jaar onaangeroerd hebben kunnen blijven rusten. Ook geschied het begraven nogal eens slordig, met het gevolg dat er een kerkhof ontstaat met veel kuilen, ondiepe begravingen en stankoverlast. (Eén van de redenen waarom artsen en predikanten gezamenlijk opriepen tot het begraven buiten de stad!)

Het openen van graven en het verwijderen van de stoffelijke resten is de enige mogelijkheid om te kunnen blijven begraven. De bovengekomen beenderen moeten worden behouden en respectvol worden bewaard en behandeld. De beenderen worden bewaard in een knekelhuisje, een klein stenen huisje tegen de kerk aangebouwd, of worden herbegraven in een massagraf.

Verder in deze instructie uit 1760:

Hij zal genieten volgens oude gewoonte van een dode in de kerk wordende begraven voor het verzetten van stoelen en banken  1-8-:

van een zark op te neemen en te leggen  2-16-:

voor driemaal te luiden  1-16-:

voor het graf te graven  1-:-:

voor het bergen en bewaaren van de lakens waar van koomt aan de diaconie van het beste eenen gulden agtien stuivers en  van het slegte eenen gulden ses stuivers zal de koster genieten     :-4-:

voor  het zetten van de bare :-6-:

voor het aanvullen van een ingevallen groeve, door den eigenaar te betalen  :-14-:

voor het luiden over een dode op kerkhoff wordende begraven als meede voor het laken ende schoppen  :-18-:

zullende daar en boven aan de diaconie so als van ouds gebruiklijk moeten worden betaald van het beste laken eenen gulden en voor het slegte agt stuivers.

Voor het luiden over een kind op het kerkhoff wordende begraven  :-6-:

voor het graven van een graf voor een uitheemsche  1-:-:

en voor het luiden over deselve, als meede voor het laken so veel als hier boven is vermelt. Edog over diegeene die van de diaconie zijn onderhouden zal deselve verpligt sijn te moeten luiden gratis sonder daarvan iets te pretenderen.

Uit de rekeningen van de diaconie is gebleken dat er op het kerkhof een collectebus voor de armen heeft gestaan.

Waar het kerkhof beschermd werd door een muurtje of een haag, is de toegang de zwakste schakel in het geheel. Allerlei dieren, vooral varkens die in die tijd overal vrij rondlopen, kunnen makkelijk op het kerkhof gaan wroeten. Dit probleem wordt opgelost door een ijzeren rooster boven een ondiepe put, vergelijkbaar met de wildroosters heden ten dage. Niet alleen voor dieren is de ingang dan versperd, ook de duivel (met bokkepoten of een paardevoet) kan over het rooster (daarom ook duivelsrooster genoemd) de gewijde grond niet betreden.

Uit het Rekeningenboek van de erfgenamen:

Anno 1665 van den 18 may tot den 29 dito

– meister Melger ant kerckhooft krukelhuisjen ende kerck gewarckt ende verdint F13-17-0

– Voor zant ant kerckhoeff betaelt F0-18-0

– Drees Lubbertsen met ’t maijen van den kerckhoff ende opgraeven van die roester verdint F0-18-0

– Meister Dirck voor die kercke ende rouster gemaeckt F1-18-0

– Gochiens weduwe voor 2 schoppen om de dooden te begraeven F2-2-0

– meister Dirck voort maeken ende verven van twee baeren F5-18-0

1672 aen Harmen Cortelinck voort opgraven vande karckroosters F0-12-0

1693 aen de straete maecker voor anderhalve dach arbeiden, aen de straete voor het kerckhecke F1-7-0

1693 aen de timmermans zoon voor eenige arbeit aen de rooster voor de kercke F0-8-0

Begraafplaatsen bij of rondom kerken hebben doorgaans een stereotype indeling. Welgestelden kopen vlak bij de kerk een plaats voor zichzelf en voor hun familieleden, zo dicht mogelijk tegen de kerkmuur en dus dicht bij het altaar. Hoe dichter bij de kerk, hoe meer ‘gewijd’ het graf en hoe minder overlast van de duivel voor de zielen van de gestorvenen. Minvermogenden komen meer aan de buitenrand van het kerkhof te liggen.

Niemand wil begraven worden in de vaak ongewijde grond aan de noordkant van de kerk. Alleen een vreemdeling, een soldaat of een naamloze zwerver, iemand dus die buiten de dorpsgemeenschap staat, vindt daar zijn of haar laatste rustplaats. Ook zelfmoordenaars, de allerarmsten én ongedoopte kinderen ondergaan dit lot.

Op 23 juni 1591 wordt een soldaat, liggende in een garnizoen te Zwartsluis, door Evert van Wageningen verwond voor de Kamper brug ten huize (herberg) van de scholtin. Deze man, een Deen van geboorte, heet Jennis Jennys. Twee dagen later overlijdt hij en de volgende dag wordt hij, na een gehouden rechtzitting, op het kerkhof van IJsselmuiden begraven. De scholtin getuigd dat Jennis opstond om Evert te slaan. Jennis trok als eerste zijn mes en probeerde Evert drie maal te steken. De scholtin kon hem steeds tegen houden, maar bij de derde keer stak Evert terug. Dat werd Jennis fataal. (Archief van het Schoutambt IJsselmuiden, inv.nr. 3)

Jennis wordt echter keurig behandeld, want er wordt betaald voor het uitkleden van de gewonde, het schoonmaken en verzorgen, voor bier, voedsel, wijn, kaarsen en voor de meid die op hem paste, voor een doodskleed, een voerman, een doodgraver, en voor de aanwezigen op de begrafenis. Heeft Jennis een flink gevulde geldbuidel onder zijn hemd gedragen? Of zegt dit iets over de IJsselmuidenaren? En waar zullen wij zijn graf kunnen vinden…?

Den 18den December 1780  ’s avonds laat wierd den predikant aangesegd, dat er alhier in IJsselmuyden seker vrouws-persoon op den weg lag, en niemand haar durvde inneemen, totdat eyndelijk Jacob Helmichs met voorkennis van den predikant haar in huys nam, terwijl men verder order stelde, dat sij te meer, alsoo scheen siek te zijn voor rekening van de diakonie behoorlijk sou versorgd, en des anderen daags, soo mooglijk volgens gewoonte van hier naar de naast gelegene plaats versonden worden. Dan de broederen diakenen vonden haar des anderen daags ’s morgens geheel buyten staat en na den middag overleden, en men bij haar vond, behalve een silveren beugel, verscheyde silver gespen, knoopen enz, en behalve één goud en ses silveren onbekende gemunte stukken, aan allerhande soort van goud & silver gangbaar geld eene som van agthonderd tweeensestig guldens, drie stuyvers, en agt penningen. (…) En heeft de diakonie op den 1sten Maart 1781, ingevolge gemaakt accoord, uyt handen van den heer advocaat Roijer van bovengemelde penningen terug ontvangen de som van 125 guldens, blijvende de kosten der begraavnis ten laste van den armenstaat (Notulen kerkenraad Kerk IJsselmuiden). Deze mevrouw is in ieder geval fatsoenlijk begraven, maar het lijkt er wel op dat de diaconie er zeker niet minder van is geworden!

In het Archief van de Hervormde Kerk van IJsselmuiden zijn de volgende registers bewaard gebleven:

– inv. nr. 87       Register van de ontvangsten van de begraafplaats, 1857 – 1870

– inv. nr. 88       Aantekeningen betreffende het kopen van graven en betreffende de kosten voor het begraven betaald (alleen in de kerk), 1673 – 1821

– inv. nr. 672     Begraafboek, 25 juli 1761 – 10 januari 1806

– inv. nr. 673     Register van te IJsselmuiden begraven lijken, 9 januari 1806 – 2 juli 1813

In 1827 wordt bekend gemaakt dat het met ingang van 1 januari 1829 definitief verboden zal zijn om nog langer in kerken te begraven. De IJsselmuidenaren mogen (eerst) nog op het kerkhof rond de kerk blijven begraven, omdat IJsselmuiden minder dan duizend inwoners telt. De stad Kampen is echter wel genoodzaakt een begraafplaats buiten de stad te creëren. Hoewel Kampen een uitgestrekte gemeente is, kan zo’n plaats niet direct gevonden worden. Elke winter loopt nagenoeg de gehele omgeving onder water. Men ziet zich dus gedwongen uit te wijken naar hogere gronden aan de overkant van de IJssel en daarom leggen zij op de Zandberg nabij IJsselmuiden een kerkhof aan. De stad Kampen bezit vanaf 1829 op de Zandberg de Gemeentelijke begraafplaats van Kampen en de Nieuwe Israëlitische begraafplaats. De gemeente Grafhorst kent trouwens sinds 1856 een eigen gemeentelijke begraafplaats, zodat de Grafhorstenaren niet langer rond de Dorpskerk van IJsselmuiden begraven hoeven worden.

Voor de uitbreiding aan de noordkant van de kerk in 1848 is uiteraard ruimte nodig. Dit zal ten koste gaan van het kerkhof om de kerk. Maar hiervoor is een oplossing bedacht en dat wordt in een brief aan het gemeentebestuur uitgelegd:

IJsselmuiden, september 1847

(…) Bovendien moeten Kerkvoogden het gemeentebestuur doen opmerken, dat de vergrooting van het Kerkgebouw niet kan plaats hebben, zonder eenige ellen gronds van dat gedeelte van het kerkhof, hetwelk een afzonderlijk eigendom van de kerk is, hiertoe te gebruiken om te betimmeren; evenwel moet dit niet als eene verkleining van de begraafplaats aangemerkt worden, dewijl door deze verandering ook weder andere gedeelten gronds thans buiten gebruik, als niet geschikt zijnde, tot begraving dienstbaar gemaakt worden: te meer nog, daar door de te doene ophooging en gelijkmaking van het achterste of laagste gedeelte der begraafplaats dezelve niet alleen eene lang gewenscht voordeel de verandering, maar ook eene wezenlijke verbetering zal ondergaan, omdat alsdan op dat gedeelte een groot getal lijken meer dan tegenwoordig zal kunnen begraven worden, zonder genoodzaakt te zijn derzelve in graven, gedeeltelijk met water gevuld, en waardoor dikwijls zoovele onaangenaamheden voortkomen, te doen zetten; redenen waarom hopen van wege het gemeentebestuur, zoo door inwilliging van het bovengedane verzoek, als door het uit den weg ruimen van aanmerkingen op het laatste, zoo dezelve als klagten aan het gemeentebestuur mogten gerigt worden, ongehinderd de verbouwing en vergrooting van het Kerkgebouw te kunnen doen aanvangen, voortzetten en ten einde brengen. (…)

Uit bovenstaande blijkt dat er in de negentiende eeuw inmiddels ook ‘gewoon’ wordt begraven aan de noordkant van de kerk. Deze ruimte is hard nodig, vanwege het veel grotere getal der inwoners en bijgelovigheden spelen veel minder een rol dan in de eeuwen daarvoor.

Bekend is dat het kerkhof voldoende groot was voor alle overledenen van IJsselmuiden, omdat er ongeveer om de zeven jaar geruimd werd. Een praktijk die we ons nu nauwelijks nog kunnen voorstellen. Het begraafregister uit de periode 1761-1813 telt 53 jaren en 2390 begravingen. Hier kunnen we iets mee rekenen: het gaat om 45 begrafenissen per jaar. Liggen overledenen minimaal 7 jaar in een graf (met 2 personen) dan praten we over ongeveer 160 graven.

Wanneer het kerkhof van IJsselmuiden na eeuwenlang gebruik dan eindelijk in 1871 moet sluiten, is ten zuiden van de algemene begraafplaats van Kampen op de Zandberg een nieuwe begraafplaats gereed. De begraafplaats is aangelegd ten oosten van de straat die aanloopt op de poort van de reeds bestaande begraafplaats. Dat gekozen wordt voor deze plek komt door de hoge ligging op een zandrug en vanwege het feit dat het kerkhof (dan nog!) op voldoende afstand ligt van de bebouwde kom. De begraafplaats is rechthoekig van vorm en sober van aanleg.

De katholieken van IJsselmuiden hebben trouwens in 1860 al hun eigen begraafplaats gekregen, tegen de nieuwgebouwde katholieke kerk aan het begin van de Oosterholtseweg.

In 1890 zijn er opnieuw bouwplannen en wel betreffende een verenigingsgebouwtje naast de kerk. Het gaat om de zogenaamde ‘Leerkamer’ die aan de zuidzijde van de kerk is gebouwd. Ook hiervoor is toestemming nodig van de Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel om te bouwen op het (voormalige) kerkhof. Deze instantie beantwoord het verzoek als volgt:

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel, gelezen een adres van Kerkvoogden der Ned. Hervormde gemeente te IJsselmuiden en Grafhorst, houdende verzoek om vergunning tot ontgraving der sedert 1871 gesloten begraafplaats bij de kerk te IJsselmuiden, tot een diepte van 1.20 mtr, ten einde de fundamenten te leggen voor een te bouwen consistoriekamer;

Gelet op de ingewonnen berichten van het gemeentebestuur van IJsselmuiden hebben goedgevonden aan adressanten de gevraagde vergunning te verleenen, onder voorwaarde dat wanneer er bij de ontgraving beenderen worden gevonden, deze onder behoorlijk toezicht der politie weder worden begraven.

 Best bizar is dat er gebouwd wordt op graven, waarvan sommigen slechts 20 jaar geleden zijn gebruikt. Hoeveel inwoners van IJsselmuiden zien op dit moment graven geruimd worden van ouders en/of andere familieleden? Er wordt trouwens niet gesproken over grafstenen, wellicht zijn die in die tijd (ook nog) niet echt gangbaar.

Het verlenen van deze vergunning is best opmerkelijk, want officieel is het wettelijk toegestaan om pas vijftig jaar nadat het laatste graf is gedolven, grafvelden te ruimen.

Ruim twintig jaar later, in 1912, wordt er al weer gebouwd. Nu krijgt de kerk twee nieuwe grote transepten aan de noord- en de zuidzijde. Opnieuw bouwt men op het kerkhof. Alleen de funderingen onder de muren worden uitgegraven en gevonden beenderen en kistresten zijn netjes verzameld en herbegraven op het Kamper kerkhof te IJsselmuiden onder een looppad. Jaren later vindt men op deze plek een zeer oude ‘doodskopschroef’ (om een kistdeksel vast te zetten), die dus veel ouder is dan dat het kerkhof oud is. Uiteindelijk blijkt dat dit een herbegraven exemplaar moet zijn, afkomstig van het kerkhof bij de kerk.

Tijdens de restauratie van de kerk in 1969 wordt centrale verwarming aangelegd. Hiervoor moet binnen in de kerk de gehele ruimte uitgraven worden. Opnieuw worden veel beenderen opgegraven en deels afgevoerd met het te verwijderen zand en deels ‘gestort’ in de grafkelder onder het orgel. Helaas had dit overduidelijk niet zo moeten zijn…

Na de restauratie van de toren in 2010 is het oude kerkhof aan de Dorpswegkant opnieuw beplant. Tijdens deze werkzaamheden op 15 maart 2011 stuit men op een grafkelder, waarvan het bestaan niet bekend is. De kelder is aan de bovenkant iets geopend door twee stenen te verwijderen. Met een zaklamp en een camera maken we (heel oneerbiedig) opnamen, maar door erin gegroeide boomwortels is de kelder blijkbaar beschadigd en zijn onder invloed van zuurstof de twee begraven mensen volledig verteerd. Er is werkelijk niets terug te vinden. Het is niet bekend of dit de enige grafkelder buiten de kerk is.

Aan de oostkant van de kerk, rond het koor, is in de jaren 70 een tuin aangelegd. De laatste tuinders naast en achter de kerk zijn uit de kom van IJsselmuiden verdwenen en de kerkvoogdij koopt nog een stuk grond erbij. Zodoende heeft de Dorpskerk van IJsselmuiden een flinke tuin en een ruim plein voor het stallen van fietsen.

Aan de westkant of torenzijde van de kerk, langs de Dorpsweg en achter het oude muurtje is, als blijvende herinnering, nog een klein stukje kerkhof. Hier liggen nog drie grafzerken uit de 19e eeuw.

De oudste en middelste is de zerk van Peter Bondam, overleden ‘op Meerburg’ in IJsselmuiden op 3 juli 1824, in de leeftijd van ruim 37 jaar. Peter Bondam was een zoon van de Kamper burgemeester Gerhard Bondam, fabrikeur, koopman en rentenier en getrouwd met Hendrika Alida Clement (zij hertrouwde later met ds. J.H. Scheepers, predikant van IJsselmuiden en weduwnaar sinds 1827).

De rechter grafzerk is van Hendrika Kornelissen, geboren Benit, overleden te IJsselmuiden 17 augustus 1867, op de leeftijd van bijna 41 jaar, echtgenote van Nicolaas Hendricus Kornelissen, generaal uit Nederlands Indië, na de geboorte van hun vierde (doodgeboren) kind. Zij woonden in ‘Huize Java’ aan de Dorpsweg.

De linker grafzerk, het dichtst bij de toren, is de grafzerk van de IJsselmuider predikant, ds. D.N.  Eerdmans uit 1871, die op 32 jarige leeftijd aan de pokken overleed. Deze grafzerk is rijk versierd met funeraire symbolen. Boven de tekst is een afgebroken zuil aangebracht, symbool voor een plotselinge dood. Links onder een opengeslagen Bijbel met daarop twee teksten: links Hebreeën 4: 9 (Er blijft dan een rust over voor het volk Gods) en rechts Ps. 89:1 (Ik zal de goedertierenheid des HEEREN eeuwiglijk zingen; ik zal Uw waarheid met mijn mond bekend maken, van geslacht tot geslacht). Rechtsonder een zandloper en een zeis als tekens van het kortstondige leven en de tijd die vervliegt; de zeis symboliseert de onverbiddelijkheid van de dood. Rechts- en links boven twee vlinders als symbool van dood, leven en wederopstanding.

In 2002 heeft dhr. L. Westera de weggesleten teksten op deze drie grafstenen vakkundig hersteld.