Dorpskerk

Search
Close this search box.
Vensterafbeelding instortingsgevaar

De kerk dreigt in te storten

Kort na 1770 verkeert de kerk in een zo’n slechte staat en de zijgevels wijken zover naar buiten, dat voor instorten gevreesd wordt.

1100

1200

1300

1400

1500

1600

1700

1800

1900

Nu

In dit venster

In de laatste decennia van de 18e eeuw is de toestand van het kerkgebouw uiterst dreigend. Voor instorten wordt gevreesd. In allerlei brieven en rapporten wordt de ernst van de situatie in allerlei bewoordingen omschreven. Duidelijk is wel, dat er heel snel iets moet gebeuren om te voorkomen dat IJsselmuiden binnen enkele jaren geen kerk meer heeft…

Opname van de 'defecten'

Begin 1772 wordt in de vergadering van de Erfgenamen verslag gedaan van de reparatie van de muur rond het kerkhof. Daarbij wordt opgemerkt dat de fundamenten van de kerk erg ondiep liggen en dat er daarom voortaan voorzichtiger moet worden omgegaan met het (be)graven dicht tegen de kerk. Tevens krijgen twee heren de opdracht ‘de defecten aan de kerk te willen doen opnemen, en daarvan een kosten rapport op te maken’. Enkele maanden komt de uitslag van dit onderzoek ter sprake, maar er blijkt meer tijd nodig te zijn, voordat overgegaan kan worden tot groot onderhoud.

Pas twee jaar later lezen we hier weer over. De Kamper architect J. ten Holte zal nu ‘alle defecten nauwkeurig opnemen’ en aangeven welke reparaties het meest nodig zijn. Om de kerk ‘voor een geheel verval te behoeden’ is haast geboden. In april 1774 komt Ten Holte met zijn rapport, waarin hij aan geeft dat de meest noodzakelijke reparaties ongeveer 400 gulden gaan kosten. Er worden onmiddellijk enkele noodvoorzieningen getroffen om het instortingsgevaar te verminderen. Maar, om alle defecten te repareren, is een veel groter som geld nodig.

Omdat de Erfgenamen het er al snel over eens zijn dat zij zelf, als kerspelbestuur, deze lasten niet kunnen dragen, wordt onmiddellijk subsidie aangevraagd bij Ridderschap en Steden.

‘Aan de Edele Mogende Heeren der Ridderschap en Steden, de Staten van de Provincie van Overijssel.

De binnen erfgenamen van IJsselmuiden geven ootmoedig te kennen, dat de IJsselmuider Kerk in een zeer desolate en de pronable staat zich bevind, zodat den Godsdienst niet zonder het uiterste gevaar kan waar genomen worden, alzo de kerk zeer slechte, ja geene fundamenten heeft, en daarom aan de zuidzijde dermate is uitgeweken, dat deszelve drijght in te storten, en daarom bij provisie is gestut, doch daardoor het gevaar niet geheel weggenomen is, daar en boven is ook het dak in een zeer defecte staat. (…) Weshalve gemelde erfgenamen tot deze grote en kostbare reparatie, die geen uitstel wil gevolgen, hunnen toevlucht tot edelmogende de heeren staten van Overijssel moeten nemen, om een convenabel toeslag nederigst te verzoeken. (…) De edelmoedige zugt voor den Gereformeerde zuivere Godsdienst, die U Edele Mogende zo dikwels tot derzelver onsterfelijke roem hebben laten blijken, lateert ons met gunstige resolutie…’

De erfgenamen geven verder aan dat het Kerspel zich in een onmachtige staat bevind, vooral wegens de aanhoudende vee sterfte die dit kerspel in ’t bijzonder zeer zwaar getroffen heeft. En ook de pastorie en het kostershuis behoeven enige reparaties, terwijl vorige reparaties nog niet eens zijn afbetaald.

Begroting van de defecten

In een bijlage wordt een begroting meegezonden. De defecten worden opgesomd en men denkt zeker 1850 gulden nodig te hebben. Er wordt onder andere gedacht aan het stutten en recht zetten van muren, het metselen van acht steunberen, een knik in het dak maken zodat deze gaat oversteken óf het aanleggen van goten, eventueel trekbalken in de kerk maken met ankers door de muren en het verhelpen van enige gebreken aan het dak van de toren.

De begroting:

 Defecten aan de kerk en toren, predikantshuis en kostershuis te IJsselmuiden.

 De Kerk.

De fundamenten wat uit de breken en weer in te stoppen.

Beide zijmuren van boven wat af te nemen met een rij pannen of vijf van de kap, om het muurwerk wel te kunnen aankeren met enige bouten door de kapbinten en spanplaaten te maken, voor het uitspatten, en het muurwerk en de pannen te repareren na behoren met enige neuten onder de balken die te kort zijn, en onder de laag van het scheid van het cour een weinig herstellen.

 De Toren.

In den toren enige plaatsen verbeteren met een balk in dezelve te brengen, en enige sporen aanlassen, om het wat stijver te maken, dezelve ook wat verdekken met lood op enige hoeken voor het doorwateren.

Voorts enig vospannen op de kerk met de vloeren een weinig te repareren en alles wat op te stellen daar het vereist word.

Hiervan zullen de kosten omtrent vijfhonderd vijfentachtig guldens belopen.

 Het predikantshuis.

De voorgevel ten deele de voegen uit te krabben en weder in te voegen en strijken, en alle de lekken te zuiveren met een weinig stelwerk aan de zijmuren, enig vloeren, het repareren of vernieuwen van een schoorsteen met een nieuwe draai of rookbak op denzelven; eene vuurstee te bezetten met steentjes, het dekken der pannen een weinig te repareren aan de eene zijde van het huis boven het zijkamertje, de pannen afnemen en het spoorwerk wat te ligten en repareren met de latten en waterborden, en de pannen die manqueeren, vernieuwen, een nieuwe deur, het verbeteren van enige ramen, de schuur van achteren en de ene gevel wat opzetten en de stijlen van onderen wat aanlassen of vernieuwen met nieuwe planken, aan de ene gevel en van achteren de planken wat verstellen en voorts wat opstellen, het secreet wat op te stellen, vervolgens al het werk wat op te stellen naar den eisch van zulk werk.

De kosten hiervan zullen omtrent tweehonderd tweeënzestig guldens bedragen.

 Het kostershuis.

De gehele voorgevel de voegen uit te krabben, en weder van onder tot boven op nieuws invoegen, en van binnen plijsteren en van boven op de kozijnen wat beter te voorzien voor het doorwateren;  verder al de lekkages wat te zuiveren, het verbeteren van een schoorsteen, een vuurstee te bezetten met steentjes, een weinig reparatie aan de zolders en binten; aan de ene zijde van het huis het dak wat in te stoppen en verbeteren, achter de Wolf vernieuwen; een weinig reparatie aan de kozijnen, vensters en ramen, voorts het een en ander wat op te stellen daar het vereist word.

De kosten hiervan omtrent honderd vijftig guldens.

Dan nog voor het verven en voor het stellen der glazen over de gehele massa vijftig guldens.

 

Door mijn opgesteld

Jan ten Holt en overgegeven den 25 April 1774.

Schrijven door ds. A. Duircant

Tenslotte is het de dominee zelf – ds. A. Duircant, predikant te IJsselmuiden van 1760 tot 1803 – die een persoonlijk schrijven toevoegt om een en ander enige kracht bij te zetten:

‘Aernout Duircant, predikant te IJsselmuiden, geeft met diep ontzag en schuldige onderdanigheid te kennen, dat zich bij hem vervoegt hebben de gezworen van het kerspel IJsselmuiden, met instantlijk verzoek, om Uw edel mogende eerbiedigst te willen voordragen, hoe de ingezetenen door middel der herhaalde allerdroefigste water-bezoeking, gepaard met de aanhoudende rundersterfte, zich volstrekt buiten staat bevinden ter opbrenging van de benodigde penningen ter somma van 1856:8:4 ter hoogst nodige reparatie van kerk, pastorie en schoolhuis te IJsselmuiden.’

De heren van Ridderschap en Steden beantwoorden het verzoek met de mededeling dat er hunnerzijds (ook) een onderzoek zal worden ingesteld en dat een en ander in de vergadering van oktober zal worden behandeld. De erfgenamen reageren hierop ‘dat het gevaar van de kerk te IJsselmuiden van dag tot dag dreigender word’ en dat bijvoorbeeld zware wind of onweer desastreus kunnen zijn. Nog deze zomer wil men aanvangen met de eerste reparaties en daarvoor wordt, op voorhand, toestemming gevraagd. Het benodigde geld zullen de erfgenamen voorlopig zelf bij elkaar schrapen.

In het Statenarchief vinden we dat in maart 1775 besloten wordt om de binnenerfgenamen van IJsselmuiden tegemoet te komen met een bedrag van 200 gulden. De heren ‘gecommitteerden tot de kerkelijke zaken’ zijn namelijk gewend om dit soort verzoeken te beantwoorden met een geldbedrag tussen de 100 en 300 gulden, op het moment dat reparaties daadwerkelijk zijn uitgevoerd. In ons geval wordt in maart 1777 tot betaling van deze, overigens zeer zuinige subsidie, overgegaan…

Aangezien de kosten in eerste instantie, volgens schatting f 1150,- zullen gaan bedragen, moet er verder nagedacht worden over de financiering. De erfgenamen besluiten ‘een uitzetting te moeten doen’. Omdat er geen kasgeld voorhanden is, wordt er van alle ingezetenen een bijdrage gevraagd waarvoor de drost van IJsselmuiden eerst weer toestemming moet geven. Alle inwoners die in het kerspel van IJsselmuiden woonachtig zijn, zullen (naar daadkracht) moeten bijdragen. Bewoners van IJsselmuiden, Grafhorst, de Zeedijk, Oosterholt en de Oude en Nieuwe Wetering moeten gezamenlijk, in twee termijnen, f 900,- opbrengen.

Een geweldige opsteker in deze financieel zeer zware tijd komt van de kant van de weduwe mevrouw Hofman van Somer, douairière der hoog edel geboren heer G.G. Tengnagel tot Bonkehave. Zij schenkt de kerk een obligatie ter waarde van 500 gulden en verklaart ‘dat ik binnenstaande obligatie, bij versterv tot mij gekomen, en groot vijvhonderd guldens, in volle eygendom cedeer, overgeev, transporteer, en vereer aan de kerk van IJsselmuyden, onder dat mits of die conditoe, dat deselve niet zal moogen verkogt, maar dat de jaarlijksche interessen daarvan geemploieerd en gebruykt zal moeten worden tot onderhoud van de kerk van IJsselmuyden.’ Zij is de weduwe van Allard Johan Ganssneb genaamd Tengnagel (Bonkenhave 1691 – Kampen 1774) die op dat moment een jaar geleden is bijgezet in de grafkelder in de kerk van IJsselmuiden.

Het Rekeningenboek van de Erfgenamen van IJsselmuiden verschaft ons (vanaf 1780) de volgende gegevens:

in 1780 wordt betaald aan J. ten Holt wegens ‘vacatien ter occasie van’ (werkzaamheden naar aanleiding van) de reparatie aan de kerk 12 gulden en in 1782 nogmaals een bedrag van 18 gulden;

in 1780 wordt betaald aan dertien binnenerfgenamen ieder vijftig gulden ‘wegens voor uitgeschotene penningen tot afdoeninge van de schuld wegens de reparatie aan de kerk geresttitueerd’ zeshonderdvijftig gulden;

in 1780 dan nog de volgende uitgaven:

  • Bmr Stennekes nog resterende schuldige penningen wegens gelevert
  • hout tot reparatie van de kerk, wheme en kosterhuys                           F 18-0-0
  • B.F. Schultz idem wegens geleverde kalk en steen                              F 64-0-0
  • Boele als verver nog                                                                          F 25-0-0
  • Berghuys voor hout nog                                                                     F 15-0-0
  • van de Wetering aan ijzerwerk nog                                                     F 48-0-0
  • Huisman als timmerman nog                                                              F 48-0-0

In 1790-1792 volgt een extra ronde:

  • Aan J. Rinkelaar lootgieter                                                                  F 18-8-8
  • Den 24 november aan Hendrik van Wijck metzelaars verdiensten          F 135-7-8
  • 24 november Aan Zwier Nieuwenhuis glazemakers verdiensten             F 31-17-0
  • 24 november Aan dezelve glazemakers verdiensten                              F 17-9-0
  • 17 februari Aan Abr. Lanschorst ijzerwerk                                             F 17-14-0
  • 17 februari Aan Reinder van der Weteringe smits verdiensten                F 14-12-8
  • 17 februari Aan burgemeester Stennekes hout                                      F 16-13-0
  • 18 oktober 1791 Aan C.C. Sterke voor hout                                          F 94-10-8
  • 23 februari Aan Abraham Lankhorst ijzerwerk                                       F 2-11-0
  • 23 februari Aan Zwier Nieuwenhuis glazemakers verdienste                  F 1-7-0
  • 23 februari Aan J. Boele, blikslagers verdiensten                                  F 5-4-0
  • 1 april Jan de Haas timmermans verdiensten                                        F 13-11-4
  • 4 april Egbert van Wijhe voor hout                                                        F 6-2-0
  • 21 meij Aan Jan Velthuijs dek loon en verschot                                     F 79-1-8
  • Nieuwenhuis voor verf gelevert 7 maart 1791, no. 10                            F 1-7-0
  • Aan denzelfde voor different verven en arbeidsloon, no. 11                   F 27-12-8

Extra trekstangen (inclusief muurankers) zijn er gekomen, steunberen niet. Waarschijnlijk heeft wel het dak een knikje gekregen, want dat zien we terug op de foto van 1893. Pas in de loop van de negentiger jaren van de achttiende eeuw zijn de reparatiewerkzaamheden eindelijk afgerond en is de financiële rompslomp afgewikkeld. Een flink deel van de gemaakte en betaalde onkosten is niet te achterhalen vanwege een hiaat in het rekeningenboek van de erfgenamen van 1754 tot 1780.

Een blijvende herinnering aan deze zorgelijke situatie is heden ten dage noch duidelijk zichtbaar. Als we nu vanaf de kansel kijken naar het muurgedeelte rechts van het orgel, of we kijken buiten links langs de toren, dan is te zien hoe sterk de noord gevel is uitgeweken.