Dorpskerk

Zoek
Sluit dit zoekvak.
Vensterafbeelding Stenen kerkje

Een stenen kerk

De kerk, gewijd als het huis van God, is er voor de hele gemeenschap en het geloof speelt een centrale rol in het leven van de mensen.

1100

1200

1300

1400

1500

1600

1700

1800

1900

Nu

In dit venster

We citeren uit het boek ‘Middeleeuws Kampen’ van Alexander Jager: ‘Bewoning en/of ontginning van de rivierduinen langs de IJsseloever, denk aan Wilsum, Oosterholt, IJsselmuiden en Grafhorst, zal wellicht niet vóór het jaar 950 na Christus begonnen zijn. Dus aan het eind van de 10e eeuw, nadat de landsheerlijke rechten over de nog onontgonnen gebieden bij de monding van de IJssel door de Duitse vorst aan de bisschop van Utrecht waren geschonken, werd de ontginning gestimuleerd, waarvoor men kolonisten aantrok. De relatief hooggelegen rivierduinen werden uitgekozen als nederzettingen, als basis voor het in cultuur brengen van de oostelijke IJsseloever. In de 11e en 12e eeuw groeiden de nederzettingen uit tot dorpen. In de tweede helft van de 12e eeuw werd te Kampen bewoning gevestigd op een oeverwal.’

Een eerste kerkje op de rivierduin

Voorgaande aanname komt overeen met veel andere theorieën die beschreven zijn en aan de hand van deze datering komen we tot de stelling dat de permanent bewoonde nederzetting IJsselmuiden ruim 1000 jaar oud is. We schrijven oud, maar in vergelijking met veel andere bewoonde streken in onze Lage Landen is dat juist niet heel oud! 

De stichters van IJsselmuiden zijn mensen, die inmiddels al enkele generaties lang overgegaan zijn van de heidense Germaanse godsdiensten tot het Christelijk geloof. Er zal dus al vrij snel sprake zijn geweest van een eigen (houten) kerkje. Deze staat natuurlijk op de mooiste plek en het hoogste punt van de kleine nederzetting, te midden van de verschillende huisjes en hutten, daar bovenop die langgerekte rivierduin. (nog altijd goed herkenbaar in de hogere ligging van de Dorpsweg en de Oosterholtseweg)

Het oudste gedeelte van de kerk wordt – tot nu toe – gedateerd in de 12e eeuw. We weten dat Wilsum waarschijnlijk de oudste kerk van Overijssel heeft. Deze is gebouwd rond het jaar 1050. Onze kerk in IJsselmuiden is waarschijnlijk zo’n 50 tot 100 jaar later gebouwd. Tenminste, gebouwd van steen. We kunnen alleen maar raden naar het hoe of wat van een eventuele houten voorganger van onze kerk. IJsselmuiden is op het moment van de bouw hoogstwaarschijnlijk al zo’n 200 jaar bewoond en uitgegroeid tot een nederzetting van enige omvang. Het rechthoekige zaalkerkje had in de vroegste omvang een afmeting van ca. 8,4 bij 15 meter en het was afgedekt met een veel minder steil zadeldak. De daklijn daarvan is zowel boven de westgevel als inwendig (als aftekening op de toren) nog zichtbaar.

Familie Van Isselmuden

Al in de twaalfde eeuw is er sprake van de adellijke familie met de prachtige naam Van Isselmuden. De oudste vermelding van deze familie vinden wij in de archieven van de familie van Rhemen in Arnhem. Er is in 1169 sprake van ene Hugo van IJsselmuiden, getuige in een brief van Bisschop Baldewijn. Rytbertus de Isselmude is één van de omgekomen ridders in de slag bij Ane in 1227. In een oorkonde uit 1233 is er sprake van een aantal edelen, waaronder Alfardo de Islemuthen, Zweder van Voorst en Gijsbert van Buckhorst. Alfer van IJsselmuiden wordt overigens ook genoemd als Schout van Salland. Deze familienaam wordt in de dertiende eeuw ook geschreven als de Islemunde of van Yselmueden (1208 Volradus de Islemunde / 1213 Wolter van Yselmueden) en in de veertiende eeuw de Yselmude of tot Yselmuden.

Van der Aa schrijft in zijn Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden over de plaats IJsselmuiden: ‘Het oud adellijk Overijsselsch geslacht van IJsselmuiden ontleende zijnen naam van deze plaats, en heeft vermoedelijk zijn stamhuis aldaar bezeten’. Dat stamhuis is dan hoogstwaarschijnlijk het latere Hooge Huys, waarvan de geschiedenis vanaf 1447 grotendeels bekend is. Van Isselmudens wonen er dan overigens al niet meer. In 1437 wordt Alfer van Isselmuden burger van Vollenhove en de familie vestigt zich op ‘De Rollecate’. Helaas is er over de vroegste geschiedenis van dit geslacht weinig concreets bekend en dus al helemaal niets over hun rol in de ontwikkeling van IJsselmuiden. De nu nog levende afstammelingen van dit geslacht bezitten de familienaam Van Isselmuden. Nederlandse families met de naam Van IJsselmuiden behoren niet tot dit geslacht.

Het is onduidelijk of en hoe deze voorname familie in de twaalfde eeuw betrokken is geweest bij de bouw van een stenen kerk in de plaats Islemuthen. Voor de realisering van kerken in Overijssel wordt soms inderdaad aangesloten op lokale machtsverhoudingen. In een aantal gevallen worden de eerste kerken gebouwd met behulp van invloedrijke personen, die er dan veelal tevens eigenaar van zijn. Het veilig stellen van je ‘ziel en zaligheid’ mag immers wat kosten…

Gezien de fraaie vormgeving en redelijk omvang van de toren (in verhouding tot het oorspronkelijke schip van de kerk) sluiten we een rijke edelman als bouwer, eigenaar en/of schenker niet uit. Bovendien zal de agrarische bevolking van de kleine nederzetting niet in staat zijn geweest zelfstandig een stenen kerk te (laten) bouwen.

Haasloop Werner

In het jaar 1846 schetst en beschrijft Haasloop Werner, historicus, auteur en amateurtekenaar, de kerk van IJsselmuiden. In 1848 publiceert hij zijn bevindingen. Hij heeft de kerk gezien vóór de uitbreidingen van 1848 en van 1912. Deze beschrijving is altijd heel serieus genomen en is voor bijna iedereen die iets over de kerk dacht, zei of schreef het uitgangspunt geweest. Enkele onderdelen uit zijn beschrijving zijn voor ons uiterst waardevol, omdat bepaalde elementen van de kerk ná 1848 verloren zijn gegaan en Haasloop Werner dit nog wel heeft gezien en beschreven. Zijn theorieën over de verschillende bouwfasen zijn echter discutabel en de schetsen en opgegeven maten kloppen niet. Haasloop Werner heeft geen historisch onderzoek gedaan, maar gaat af op zijn eigen vergaarde kennis. In het venster dat speciaal over hem en zijn onderzoek gaat leest u meer.

Haasloop schrijft: ‘Zelfs nog tot in de elfde eeuw waren de kerkjes meestal van hout en met riet gedekt. Daarna echter begonnen een aantal plaatsen te wedijveren om hare aan God gewijde tempels met meer luister op te bouwen, door welke blijken van ijver zij hare godsdienst poogden aan den dag leggen. Overal rezen toen nieuwe stenen kerkgebouwen op, die veelal op eene grootere schaal ingerigt en op hechtere grondslagen opgetrokken werden. Tenminste, wij vinden nog gedeelten van kerken, welke uit zeer vroege tijden herkomstig schijnen te zijn. Overblijfselen dier oudheid ontmoeten wij onder andere aan de kerk te IJsselmuiden. (…) De oudheid dezer kerk laat zich met veel zekerheid bepalen en is des te belangrijker daar het een van die weinige is welker vensters nog in den oorspronkelijken staat zijn. Het gehele kerkgebouw met den toren is van dezelfde soort van tufsteen opgetrokken.’

 Dan vervolgt Haasloop Werner zijn verhaal en zegt hij iets over de verschillende bouwfasen:

‘De oorspronkelijke kerk welke aan den toren aansluit, was een langwerpig vierkant van 18 bij 12 passen, waarvan de beide buitenmuren ieder door vier kleine rondboog vensters, nabij het dak geplaatst, voorzien zijn en de muur van buiten slechts door zeer lichte, platte pilasters versterkt is. Deze kerk toont ons uit de 11e eeuw afkomstig en de koorsluiting regthoekig geweest te zijn.

Eene verlenging van het gebouw heeft later met dezelfde bouwstoffen plaats gehad ter lengte van vier passen terwijl de kleine vensters in dit gedeelte met eene lancetvormige boog overspannen zijn. De uitspringende muren binnen in de kerk tonen nog aan dat ook toen het koor platgesloten was.

Samengevat: bouwfase 1 is een rechthoekig stenen kerkje, gebouwd in de elfde eeuw en 18 passen lang en 12 breed. Bouwfase 2, gedateerd in de twaalfde eeuw, is de bouw van de toren en een verlenging van vier passen naar het oosten met een rechthoekige koorafsluiting met eventueel een kleine apsis. Bouwfase 2 behandelen we in een volgend venster.

Opvallend is dat Haasloop het oudste gedeelte van veel kerken in onze streken dateert op het begin van de 11e eeuw. Over IJsselmuiden zegt hij: ‘Een kerkje zonder toren, met geheel gladde muren, zeer ligte pilasters en kleine rondoverdekte ramen welke hoog en onregelmatig geplaatst waren.’ Voor die datering, begin 11e eeuw, en voor een eerste kerkje zonder toren is echter geen enkele aanwijzing. De algemene indruk is, dat hij wat IJsselmuiden betreft, ook gewoon ‘een eeuwtje’ te vroeg zit.

Het muurwerk

De muren van de toren en de kerk zijn opgetrokken van Römer tufsteen. Dit is een zachte, grijze, ietwat poreuze steensoort uit het Eifel gebergte, die via de Rijn en IJssel naar onze streken zijn vervoerd. Daarom zijn ook juist veel oude kerken, kort aan rivieren, van tufsteen gebouwd.

Tussen de binnen- en buitenschil van de tufsteen muren is de ruimte opgevuld met veldkeien, mortel, zand en wat bouwafval – het zo genoemde kistwerk. Om de muur constructieve sterkte te geven, wordt af en toe een muurblok als een ankerblok (doorbrander) geplaatst, dwars op de muur, door het vulsel, van het ene muurdeel naar het andere. Ook het mortel (vergelijk het met beton) geeft extra stevigheid. Metselen op deze manier is natuurlijk kostenbesparend, vooral omdat de kerkmuren bijna 70 cm dik zijn en de torenmuren wel ongeveer een meter dik. Bekijken we het muurwerk, dan zien we geen consequent verband. Deze manier van bouwen bleef in het natuursteenarme Nederland in gebruik tot de herontdekking van de baksteen in de vroege dertiende eeuw.

Bij de sloop van een gedeelte van de zuidelijke zijgevel in 1912 ten behoeve van de aanbouw van het zuidelijke transept, heeft de toenmalig hoofdopzichter bij de Dienst Gemeentewerken van de Gemeente Kampen, de heer A.J. Reijers, een foto van deze muur gemaakt. Hij schrijft later op de achterzijde van deze foto: ‘N.H. Kerkje te IJsselmuiden – een vulling van veldkeien in het midden van den Oostelijken zijmuur. Toen in 1912 het transept werd aangebouwd, vond men in de zijmuur dit zéér oude muurwerk.’

Bij de interieurvernieuwing van 1969 is de kerk uitgegraven voor de aanleg van centrale verwarming. Bij dit werk komen de oude funderingen enigszins bloot te liggen en dhr. A.K. Versteeg heeft daar een onderzoekje naar gedaan.

In het Nieuw Kamper Dagblad lezen we: ‘A.K. Versteeg, directeur van Gemeentewerken in IJsselmuiden, die – gelegenheid makende van de omstandigheid dat hij praktisch dagelijks met z’n neus op het werk moest staan – een en ander schriftelijk vastgelegd heeft.’ Hij vertelt: Bij het graven werden de funderingen van de oude Romaanse kerk (omstreeks 1200) blootgelegd. Ze waren uit veldkeien samengesteld. Duidelijk behoorde zij aan een kleinere kerk dan de latere Gotische. De aanlegbreedte van deze fundering is omstreeks 1.80 meter, waarvan de onderkant begint op omstreeks 60 centimeter beneden het vloerpeil. Deze fundering houdt op 3 meter voor de wand die het koor van de kerk afsluit en vanaf daar werd met groot formaat bakstenen verder gemetseld, klaarblijkelijk dus in een latere tijd. Zie het volgende venster voor meer over deze fasering.

Na de interieurvernieuwing zet Versteeg de geschiedenis van de kerk in het kort op papier en maakt een schets van de plattegrond van de kerk. Hierin geeft hij ook de gevonden fundamenten weer.

De toren

De toren heeft een hoogte van 25,75 meter (exclusief het kruis met de bol en de haan). Bij de restauratie van de toren in 2010 bleek deze over de volledige hoogte te zijn opgemetseld d.m.v. kistwerk en vullingen van veldkeien en mortel, dezelfde constructiewijze die ook voor de vroegste delen van het schip is toegepast.

  • ter hoogte van de begane grond zijn de torenmuren ongeveer 105 cm dik
  • ter hoogte van de deur naar de kerkzolder zijn de torenmuren ongeveer 85 cm dik
  • ter hoogte van de galmgaten zijn de torenmuren ongeveer 63 cm dik
  •  de totale breedte van de toren is beneden aan 490 cm en bovenaan 454 cm
  • de inwendige ruimte van de toren is beneden aan 280 cm en bovenaan 328 cm

 

Het maaiveld aan de voet van de toren heeft een hoogte van + 3,72 meter NAP. De Dorpsweg is 35 cm lager en het Markeresplein is precies 3 meter lager.

Haasloop Werner suggereert dat de toren later aan een bestaan kerkje is toegevoegd. Hiervoor zijn geen duidelijke aanwijzingen aanwezig.

Gerard Bastiaan schrijft in de Kamper Almanak (bij het artikeltje over de kopjes aan de toren) trouwens ook: ‘De achtergevel (van de toren dus) is gelijk opgetrokken met de oorspronkelijke voorgevel (van het schip)’.

In een artikel over de ‘Vergrooting der Ned. Herv. Kerk te IJsselmuiden’ schrijft de Rijksarchitect Adolph Mulder in 1912 over de bouwgeschiedenis van de kerk onder andere:

‘IJsselmuiden is in het bezit van een kerk die, in tufsteen gebouwd, uit de 12e eeuw dagteekent. Aan de westzijde grenst de toren die, in hetzelfde materiaal opgetrokken, tegelijk met de kerk is verrezen.’

Uit dendrochronologisch (jaarringen) onderzoek in 1995 is gebleken dat bepaalde balken ter hoogte van de galmgaten mogen worden gedateerd rond het jaar 1317. Nu kunnen dit natuurlijk hergebruikte- of later ingevoegde balken zijn, waardoor deze datering nog weinig zegt over de oorsprong van de toren.

D.J. de Vries schrijft over deze dendrochronologisch datering van balken uit onze toren:

‘Ter hoogte van de bovenste geleding met galmgaten onder rondbogen bevindt zich een klokkenstoel, niet vrijstaand maar gecombineerd met korbeelstellen. Sommige onderdelen lijken te zijn hergebruikt en het is niet geheel duidelijk wat bij elkaar hoort. Van de zeven hieruit geboorde houtmonsters konden er twee gedateerd worden: de oostelijke balk in 1317 ± 6 jaar en de zuidelijke console onder de muurstijl van deze oostelijke balk: na 1295 ± 5 jaar. De dateringen lijken elkaar niet tegen te spreken. Omdat de klokkestoel en de bovenste balklaag in de toren één zijn, valt niet uit te sluiten dat de bovenste torengeleding omstreeks 1317 ± 6 jaar dateert.’

 De Vries suggereert hier dus een latere verhoging van de toren. Dit lijkt in tegenspraak met het uniforme materiaalgebruik en de over de gehele hoogte toegepaste constructiewijze met kistwerk. Bij en verhoging in de vroege veertiende eeuw zou men hoogstwaarschijnlijk kiezen voor muren van baksteen met een bekleding van tufsteen.

In het boek ‘Monumenten in Nederland’ maakt men het nog spannender. Men schrijft: ‘De rijzige, geheel in tufsteen uitgevoerde romaanse toren heeft drie geledingen en een ingesnoerde spits. Het onderste deel stamt uit omstreeks 1200. De bovenste geleding is opgetrokken in baksteen met een tufstenen bekleding en heeft gekoppelde galmgaten met deelzuiltjes. Deze geleding zal tussen 1310 en 1325 zijn toegevoegd.’ Deze info is afkomstig van verschillende bronnen én wordt vervolgens weer geciteerd in ander werk. Kopieerwerk dus – en dan nog fout ook…

De nog altijd aanwezige open steigergaten aan de binnenzijde van de toren vertonen tot en met de hoogte van de galmgaten kistvulling, we zien daarin dus veldkeien, en geen enkele rode baksteen zoals wordt gesuggereerd. Wel zijn in de bovenste ruimte voor reparatie (inboetwerk) grote bakstenen (kloostermoppen) gebruikt welke duiden op historische reparaties.

Aan de buitenzijde is één inspringing (versnijding) zichtbaar van slechts enkele centimeters. De toren moet echter altijd al hoger zijn geweest dan deze inspringing; de nok van het oorspronkelijke kerkdak ligt namelijk hoger.

Op ongeveer twee derde van de hoogte is binnen eenzelfde versnijding als aan de buitenzijde te zien. Een andere belangrijke reden om iets in te springen is het verkleinen van de bouwmassa erboven. Bij gevels van baksteen is het gebruikelijk om deze steeds ter hoogte van de vloeren een halve steen dunner te maken. Voor de hogere delen is minder constructieve sterkte nodig en zo spaart men kostbaar materiaal uit. Vreemd is wel dat de versnijding van de toren zich op ca. veertig centimeter boven de vloer bevindt en slechts enkele centimeters diep is. Van een wezenlijke materiaalbesparing is dan ook nauwelijks sprake.

De bovenste vijftig centimeter van de muren zijn aangepast. Hier zijn in verschillende hoogtes baksteen toegepast, naast – op basis van de kleinere afmetingen aannemelijk –  hergebruikt tufsteen. Het aanpassen van de binnenzijde van de muren lijkt ons aannemelijk passend bij de wijziging en/of vernieuwing van de torenspits. Waar deze eens een Romaanse dakconstructie gehad moet hebben is deze later aangepast naar de toen gangbare steilere spits. Daarvoor is het aanbrengen van verankering van de muurplaten in de muren nodig. Dit zal tot de aanpassing en herstel van het metselwerk hebben geleid.

Romaanse architectuur

In het tijdschrift ‘De Bouwwereld’ schrijft Reijers in de aanloop naar de uitbreiding van de Dorpskerk het volgende: ‘Wanneer het kerkje werd gebouwd valt niet met zekerheid te zeggen, doch dat dit gebouw uit de Romaansche periode stamt is wel zeker. Bezichtigen wij het uitwendige van het gebouw, dan zien wij, dat de zijgevels nog voorzien zijn van de vlakke Romaansche lisenen en halfrond geprofileerde waterlijsten, die duidelijk het voor-Gothieke tijdperk aantoonen. De toren laat nog meer Romaansche motieven zien dan het kerkje. Zoo merken wij op, dat de muurverdeeling door hoeklisenen en Romaansche bogenfriezen zijn omsloten en zien wij de galmgaten met cilindrische zuilen, teerlingkapiteelen en halfcirkelvormige ontlastingboogjes; verder horizontale, halfrond geprofileerde banden, welke alle de Romaansche stijlperiode doen zien.’

De Romaanse bouwstijl wordt voornamelijk gekenmerkt door dikke, zware muren, die spaarzaam zijn gedecoreerd (lisenen en spaarvelden met rondboogjes). Er zijn in de spaarvelden meestal kleine ramen met rondboogvensters die vaak hoog zijn aangebracht om tocht te vermijden (bij het koor vaak lager aangebracht om licht op het altaar te laten vallen). Het gebouw heeft geen of weinig steunberen, want de muren zijn immers dik genoeg en gewelven zijn niet aanwezig.

Een aantal kenmerken zijn nu genoemd en deze willen we nader uitleggen. 

 Zeer lichte pilasters in de muren van het schip

Een pilaster is een rechthoekige muurverzwaring die minder dan zijn breedte voor de gevel uitsteekt. Een pilaster heeft geen dragende functie en is dus decoratief. De pilasters aan de dorpskerk zijn gemiddeld 53 cm breed en steken slechts 6 à 7 cm uit.

Romaanse lisenen in de muren van de toren

Lisenen zijn verticale enigszins uit de muur vooruitspringende banden of stroken die geen voetstuk (basement) en geen kopstuk (kapiteel) hebben. Lisenen hebben een decoratieve, geledende functie (verdeling in vlakken). De lisenen aan de toren steken ongeveer 10 tot 15 cm uit.

Halfrond geprofileerde waterlijsten

Een waterlijst is een horizontale, vóór de gevel uitstekende lijst van metselwerk of natuursteen om het regenwater van de gevel te weren. Waterlijsten hebben vooral nut wanneer zij zich bevinden bij een muur waar het hogere gedeelte iets inspringt en er zonder waterlijst gemakkelijker water het metselwerk in kan dringen. De waterlijst is voorzien van een waterhol (een gleuf aan de onderzijde), waardoor het water niet onmiddellijk over de gevel loopt.

Een muurverdeling door hoeklisenen en Romaanse bogenfriezen aan de toren

Een rondboogfries is een boogfries van naast elkaar uitgemetselde halfronde boogjes, een horizontale band, als afsluiting van de gevel aan de bovenzijde, bestaande uit aaneengeschakelde kleine rondbogen. De bogen rusten op draag- of kraagstenen.

De kraagstenen onder de rondboogfriezen

De bovenste band van boogfriezen rust op kraagstenen die al enkele malen zijn gerestaureerd en nu niet meer zijn dan een eenvoudige driehoekige steen.

De onderste band rust nog grotendeels op de oorspronkelijke kraagstenen, in de vorm van kopjes. Deze kopjes zien er allemaal verschillend uit en de meesten zijn ernstig aangetast door de tand des tijds.

De IJsselmuidenaar dhr. Dig Keur, kenner van cultuurhistorische en architectonische begrippen uit de middeleeuwen en auteur van het ‘Vademecum – De late Middeleeuwen’ gaf ons desgevraagd de volgende toelichting op de betekenis van de kopjes: Kraagstenen, mascarons, modilons, modilions, tas de charges, cul de lampes of hoe ze verder, al of niet terecht, werden genoemd komen in heel veel kerken voor en meestal in twee vormen, namelijk met vredige gezichten en met karikaturale gezichten. Vooral voor deze laatste groep zou ik de naam fratskop willen reserveren. Deze hebben volgens Joost de Vree een moralistische betekenis. Een memento mori afbeelding zou je kunnen zeggen. Volgens een artikel in het RD van do. 9 sept j.l. over de fratskopjes in de kerk van Spijk herinneren deze karikaturale koppen aan de ondeugden en de serene koppen aan de deugden. En dan hebben we nog de bekende studie van de fratskoppen in de Stevenskerk in Nijmegen. Volgens de daar genoemde fysionomie komen we tot vergelijkbare conclusies. En dan de kerk in IJsselmuiden: ook daar karikaturale kopjes. Het kerkhof lag zoals gebruikelijk in die tijd bij de kerk, memento mori dus! Dat zie je bij veel kerken; fratskoppen met de meest afgrijselijke tronies. Gedenk te sterven, ik denk dat we dat mogen concluderen. En wat die deugden betreft; ik ben deze uitleg, die overigens van de Stichting Oude Groningerkerken is, niet verder tegengekomen. Maar het lijkt me niet onmogelijk, of misschien zelfs wel logisch!’

Galmgaten met cilindrische zuilen, teerlingkapitelen en halfcirkelvormige ontlasting boogjes

Een zuil is een ronde (cilindrische) kolom of drager met een massieve schacht, die op een voetstuk (basement, postament) rust en bekroond wordt door een kapiteel. Een zuil heeft een dragende functie.

Een kapiteel is een kopstuk van een zuil of pilaster uit de elfde of twaalfde eeuw met een romaanse versiering.

Een teerlingkapiteel is het meest voorkomende kapiteeltype van het tektonisch kapiteel. De vorm van dit type kenmerkt zich door zijn eenvoud, met een vorm van een kubus of een dobbelsteen (een kubus met afgeronde hoeken), die vroeger teerling werd genoemd. Aan de bovenzijde is de vorm vierkante, aan de onderkant rond. De vier zijden vormen dan elk een hangende halve cirkel.

Rondboogvensters

Rondboogvensters zijn vensters waarvan de vensteropeningen door een rondboog worden bekroond. De rondboog als overspanning werd in de oudheid en de middeleeuwen veel toegepast omdat de muren massief waren, en daardoor een hoog eigen gewicht als gevolg van de bovenliggende bouwdelen moesten dragen. De ronde boog verdeelt de druk rond de vensteropening.

Rondboogvensters zijn kenmerkend voor de romaanse architectuur. Ze zijn hoog aangebracht om tocht te vermijden.

Een zadeldak van ongeveer 45 graden

De dakhelling is belangrijk voor de gewenste nuttige oppervlakte onder het dakvlak, voor de afwatering, het uiterlijk van het gebouw en de soort dakbedekking die mogelijk is.

De Romaanse bouwstijl kent veel zadeldaken met een helling van 45 graden. De dakbedekking is misschien eerst nog riet geweest, maar al vrij snel kwam er een bedekking met leien.

Zie voor meer informatie over de aanzetsteentjes onder de rondboogfriezen van de toren van de Dorpskerk het in de Kamper Almanak van 2014 verschenen artikel van Gerard Bastiaan over dit onderwerp. Het volledige artikel is als Pdf-bestand te lezen via onderstaande knop.