1100
1200
1300
1400
1500
1600
1700
1800
1900
Nu
In dit venster
De kerk van IJsselmuiden behoorde toe aan het kapittel der St. Lebuïnuskerk te Deventer en is gewijd aan de Heiligen Crispinus en Chrispinianus. Na de overgang tot de Reformatie (rond 1580) zal het interieur van de kerk er anders uit zijn gaan zien dan vóór de reformatie. Maar hoe zag het er vóór de Reformatie uit? We gaan op zoek naar Katholieke elementen en wat daar nog van terug te vinden is.
Hoewel we van het interieur van een parochiekerk in een dorp als IJsselmuiden een niet al te grote voorstelling moeten maken, hebben er in ieder geval twee altaren gestaan. Hiervan is niets bewaard gebleven. Een piscina en een dichtgemetseld Memento Mori nisje zijn gelukkig nog wel terug te vinden. En wat zou er achter de witgepleisterde muren en afgetimmerde wanden van het oude schip en koor te vinden zijn…?
Verder is er ook helemaal niets bekend over of bewaard gebleven van allerlei attributen die een plek hadden in de katholieke eredienst. Wat te denken van een doopvont, doorgaans van Bentheimer zandsteen, een processiekruis, de tabernakel, de godslamp, apostelkruisjes en apostellichten, een kruiswegstatie, beelden, een kruisbeeld, het wierookvat, de wijwateremmer met kwast, een schel of handbel, kaarsen, enzovoort. Veel is verloren gegaan en als protestanten weten we hier al helemaal geen voorstelling van te maken. Misschien waren de gewelven in het koor compleet gevuld met schilderingen, zoals die in Wilsum weer gedeeltelijk tevoorschijn zijn gekomen. Hoe graag zouden we een kijkje willen nemen in het kerkje van IJsselmuiden in de vijftiende of zestiende eeuw!
Oudste vermelding
Het kerkelyk en wereltlyk Deventer, behelzende eene uitvoerige beschryving van (enz.), door Gerhard Dumbar (1732), meldt ons:
De Kerk van de H.H. Crispinus en Crispinianus te Ysselmuden. Waer van een onzer Proosten zich eenige tieden aenmaetigde, welke egter de Officiael van Utrecht in het jaer 1351 aen ons Kapittel als werkelijke Bezitteren dezer Kerke toewees, gelijk vernomen kan worden uit het Vonnis door hem daer over gevelt.
De hoofden van de kapittels (bijeenkomsten van kanunniken) werden proosten genoemd. Aanvankelijk voerde de proost het beheer over de kapittelgoederen. Maar na de conflicten over dat beheer tussen kapittel en proost in het midden van de 14e eeuw, kwam de proost in feite naast het kapittel te staan. Het beheer van de proosdijgoederen werd hem ontnomen.
De proost verbleef door zijn toenemende bestuurlijke en rechterlijke taken steeds minder vaak in het kapittel. De proosten gingen ertoe over kapittelgoederen voor eigen gebruik aan te wenden. De scheiding van proosdij- en kapittelgoederen in de 12e eeuw kan als een reactie op dat misbruik worden gezien. De kanunniken wensten een veilige en zekere bron van inkomsten en streefden ernaar een deel der goederen aan het beheer van de proost te onttrekken.
In het Domkapittel te Utrecht vond er in het midden van de 14e eeuw een belangrijke omslag plaats in de verhouding tussen proost en kapittel. Niet alleen kreeg het kapittel de bevoegdheid om bij afwezigheid van de proost over diens archief te beschikken, ook verplichtte de proost zich tot het aanstellen van een der kanunniken als vicaris voor het beheer van de proosdijgoederen.
De ontwikkelingen te Deventer lopen nagenoeg parallel aan die te Utrecht. Een ernstig conflict ging aan de wijziging in de relatie tussen proost en kapittel vooraf. In 1351 sprak de officiaal van Utrecht vonnis ‘in ‘t geschil tussen proost en kapittel over het bezit van tienden aan de monding van de IJsel’.
Nadat de 14e-eeuwse machtsstrijd tussen proost en kanunniken in het voordeel van de laatstgenoemden was beslecht, namen de macht en de bevoegdheden van de belangrijkste onder hen, de deken, sterk toe. Aanvankelijk was de deken belast met de zielszorg van en het toezicht over de kanunniken. De deken was voorzitter van de kapittelvergaderingen en werd door de kanunniken gekozen.
De twee akten uit het Kapittel van Lebuïnus in Deventer die hier bij horen:
Sententie (uitspraak/vonnis) 18 juni 1351
De officiaal van Utrecht doet uitspraak in een geschil tusschen deken en kapittel van Deventer aan de eene zijde en den proost aldaar ter andere, over novale tienden en landen in de parochien IJselmuiden en Wilsum gelegen (Smaleweert, Zwinelegher, Tigglemade), waarvan de opbrengsten ten onrechte, zooals het kapittel beweert, door den Proost zijn in bezit genomen en wijst die goederen daarbij toe aan deken en kapittel.
Transsumpt (afschrift van een acte) 17 maart 1352
Henricus dictus Remaker, notaris, geeft copie van de definitieve uitspraak van den officiaal van de Curia Trajectensis dd. 1351 feria sexta post Margarethe, waarbij hij de novale tienden van zekere landerijen in de kerspelen IJsselmuiden en Wilsum, over welke proces was gevoerd tusschen het kapittel van Deventer en den proost aldaar, toewijst aan het kapittel, alsmede van een brief van genoemden officiaal van Sabatto post Assumpcionem b. M. virg. 1351 waarbij hij de presbijterie van Kampen, Zwolle, IJsselmuiden, Wilsum, enz. van die uitspraak verwittigt en gelast tot de uitvoering ervan de behulpzame hand te bieden. Theodericus, prior van de Bergkerk te Deventer en Jordanus Mathije, officiaal van den aartsdiaken van Deventer verklaren en bevestigen met hunne zegels, dat dit transsumpt met de origineele brieven overeenstemt.
Er wordt in 1351 gesproken over zes hoeven, gelegen in het kerspel IJsselmuiden, ‘tusschen den berg, het oude bouwland, en het moeras of land van Mastenbroek’. Verder is er sprake van andere landerijen rond IJsselmuiden. Reeds voor 1346 had het kapittel van Deventer de jaarlijkse tienden van die landerijen genoten. Hier is in het midden van de veertiende eeuw al heel duidelijk sprake van een kerspel, een parochie en een bijhorende kerkelijke organisatie.
Twee altaren
De kerk is gewijd aan de Heiligen Crispinus en Chrispinianus. Deze broers, martelaren uit de derde eeuw, zijn de beschermheiligen van de leerlooiers en schoenmakers. Er is echter in de archieven nooit sprake van een altaar en vicarie voor deze heiligen. Er zijn echter wel twee altaren geweest, de ene was gewijd aan St. Martinus en de andere aan St. Elizabeth. Dit zullen (natuur)stenen tafels zijn geweest, oorspronkelijk zonder opbouw van beelden of een geschilderd altaarstuk. Dit fenomeen komt vooral in de vijftiende eeuw tot wasdom, maar daarover is wat IJsselmuiden betreft niets bekend.
Het gaat om de volgende twee heiligen:
De Heilige Martinus van Tours, veelal Sint-Maarten genoemd, was bisschop van de stad Tours en een belangrijke grondlegger van het katholieke christendom in Gallië. Zijn feestdag (of naamdag) valt op 11 november, de dag van zijn begrafenis. Hij is een van de populairste heiligen in de middeleeuwen, omdat hij een eenvoudig leven bleef leiden ondanks zijn voorname positie.
Geboren ca. 316 te Szombathely in Hongarije en gestorven op 8 november 397 te Candes.
Beschermheilige voor armen, soldaten en Frankrijk.
Sint-Maarten was vroeger de datum waarop de oogst binnengehaald moest zijn en het vee op stal ging. Op die dag werden ganzen geslacht. Op 11 november werden de grote Sint-Maartensvuren ontstoken. Later werd het Sint-Maartensfeest vooral een kinderfeest.
De Heilige Elizabeth van Thüringen, dochter van Andreas II van Hongarije, getrouwd geweest met graaf Lodewijk IV van Thüringen die in 1227 op kruistocht sterft.
In 1229 wordt ze lid van de Derde orde van Franciscus van Assisi en gaat ze haar verdere leven de zieken verzorgen in het Franciscaanse ziekenhuis dat ze liet bouwen bij het slot Marburg. Elizabeth is maar 24 jaar geworden. Ook zij is een populaire heilige in de Rooms-Katholieke Kerk en haar naamdag valt op 17 november.
Geboren in 1207 te Sárospatak in Hongarije en gestorven op 19 november 1231 te Marburg.
Beschermheilige voor de caritas, voor ziekenhuizen, verpleegsters, bakkers, stervende kinderen, bannelingen, bedelaars, weduwen, wezen en weduwnaars. Heiligverklaring in 1237 door Paus Gregorius XI.
Bij een altaar hoort doorgaans een vicarie. Dit is min of meer een fonds, waaruit de vicaris, een priester of kapelaan, wordt betaald om tot in lengte van dagen de Heilige Mis te lezen voor het zielenheil van de stichter(s) en zijn familie. Het fonds, de vicarie, bestaat meestal uit stukken land en/of een afgezonderd vermogen. De vicaris (de geestelijke die verbonden was aan een vicarie) moet daarvoor aan het bewuste altaar een of meer heilige missen opdragen, in gebeden bepaalde personen gedenken en eventueel nog andere, in de stichtingsbrief opgedragen, taken uitvoeren. De collator is de stichter of zijn opvolger, die het collatierecht heeft (ook patronaatsrecht genoemd). De vicaris is dan bezitter van de vicarie geworden, onder de verplichting de vicarie goederen te beheren en die daarvoor kon optreden in het rechtsverkeer.
De vicarie behorend bij het altaar gewijd aan Sint Elisabeth wordt voor het eerst vermeld in 1375, de andere vicarie, aan Sint Martinus, voor het eerst in 1389.
Het woord vicaris (Latijn vicarius = plaatsvervanger) kan ook duiden op een plaatsvervanger van een geestelijk ambtsdrager. De meest voorkomende is de parochievicaris, ook wel onderpastoor, hulppastoor of kapelaan genoemd.
Vicarissen hebben vaak meerdere vicarieën. Zij doen hun werk naast de plaatselijke pastoor, al kunnen zij hem bij afwezigheid vervangen.
In de loop van de vijftiende eeuw werd, onder invloed van de opkomst van de bedelorden, steeds meer waarde gehecht aan de preek. Zodoende ontwikkelde de preekstoel zich tot een zelfstandig onderdeel van de kerkinrichting. Wellicht heeft de kerk van IJsselmuiden daarom in haar laatste honderd jaar van de katholieke periode een preekstoel gehad.
Piscina
Aan de zuidoost gevel van het koor bevindt zich aan de buitenzijde nu nog de afvoer van de piscina, een overblijfsel uit de Rooms Katholieke periode. Aan de binnenzijde van het koor is deze niet meer zichtbaar. Een piscina is het wasbekken in de kerk, meestal als nis in de muur naast het altaar, met een bodem in de vorm van een bekken en een afvoer naar buiten, waar de priester vóór en na de consecratie zijn handen dient te wassen en na afloop ook het liturgisch vaatwerk moet reinigen, dat gebruikt is bij de bediening van de mis. Het water met de mogelijke resten van het sacrament loopt dan via dit gootje op de gewijde grond van het kerkhof. Hij laat dan ‘Gods water over Gods akker lopen’. In de piscina hangt de lavaboketel voor het water om de handen mee te wassen. Deze heeft twee schenktuiten en wordt aan een stang of haak in de nis opgehangen. De linker tuit heet ‘ante missam’ (voor de mis) en de rechtertuit ‘post missam’ (na de mis).
Nissen
Hoogstwaarschijnlijk bevinden zich (al dan niet dichtgemetseld) verschillende nissen in het koor. Er is een nis geweest waarin zich de piscina bevond. Daarnaast is er zeker een nis geweest in de muur tussen de sacristie en het altaar en/of de preekstoel waar een wijwatervat stond opgesteld en de dienstdoende geestelijke zich bij het betreden van de kerk met wijwater kon besprenkelen. Een sacramentsnis, afgesloten met een deurtje van traliewerk, waar de geconsacreerde hostie werd bewaard, was er hoogstwaarschijnlijk ook.
Aan de noordoost kant van het koor bevindt zich in een steunbeer een dichtgemetselde nis. De nis is niet groter dan zes lagen tufsteen boven elkaar en ongeveer 30 cm breed. De vorm en plaats van deze reparatie doet denken aan een nisje waarin vroeger een kaars brandde en waar de kerkhofbezoeker zijn voorgeslacht herdacht. Men noemde dat een Memento Mori nisje. Vaak is zo’n nisje ook nog gevuld of omgeven met enkele schedels, waardoor de bezoekers van het kerkhof tevens werden herinnert aan de eindigheid van het leven.
Acta visitationis diocesis Daventriensis ab Aegidio de Monte 1571
Deventer is in 1559 in het plan voor een kerkelijke herindeling van de Nederlanden aangewezen als zetel van een bisschop. Op 30 november 1570 wordt Aegidius de Monte daar als bisschop ingehaald. De Monte spant zich in om aan de opdracht van de Paus te voldoen het kerkelijk leven in zijn bisdom volgens de voorschriften van het Concilie van Trente in te richten. Hij treft tijdens zijn visitaties in 1571 in zijn diocees onwelgevalligheden aan met priesters die lange tijd hun plichten verzaken en in concubinaat leven. Hij ontheft hen van hun functie en brengt hen ook wel voor de kerkelijke rechter.
Van de visitaties is een verslag gemaakt en publiek gemaakt onder de titel: ‘Acta visitationis diocesis Daventriensis ab Aegidio de Monte, factae 1571’. In deze acta komt ook IJsselmuiden aan de beurt en met dankzij deze gegevens komen we het volgende te weten:
YSELMUYDE
15 Junij (de datum van de visitatie door de aartsdiaken te IJsselmuiden)
In Yselmuyde facta visitatio 15 junij – haec visitatio per me archidiaconum Daventriensem facta est.
Patroni S. Crispinus et Crispianus (de beide patroonheiligen waaraan de kerk is gewijd)
Pastoris nomen D. Alexander de Emst
Pastor D. Symon Joannis
(De naam van de Emst is doorgehaald en aan de kant is bijgeschreven Simon Johannes, die op dat moment de nieuwe pastoor is. Alexander van Emst was zijn voorganger en wordt in de visitatie-acta genoemd onder Zalk als: vicaris, eerder pastoor te IJsselmuiden.)
Collator capitulum Daventriense.
Cura habet annue in certis circiter XC daleros.
Onus dominicis et festivis diebus celebrare et praedicare.
(Het kapittel van Deventer heeft het recht om een pastoor te benoemen- het Collatierecht)
Vicarius altaris S. Elisabeth – Joannes Cuyndertorphius Campensis secularis clericus
(absens)
(De vicaris (bezitter) van het St. Elisabethaltaar is Joannes Kuinreturf, geestelijke uit Kampen, maar is niet aanwezig)
Collator magister Jacobus Cuyndertorphius scholaster.
(De collator is de Godgeleerde / leraar Jacobus Kuinreturf. Hij is schoolmeester.)
Corpus — — — (Dit is het fonds, maar hier is niets ingevuld)
Onus 2 missarum relatu custodis (ecclesiae), deservit D. Gerardus Henrici, alias de Glaeu vel Kistemaicker uni missae.
(Verplichting tot twee missen. Volgens relaas van de koster heeft h(eer) Geert Hendriks, alias van Glaauwe of Kistemaker de dienst van één mis waargenomen.)
Johannes en Jacobus Kuinreturf zijn beide zonen van de Kamper burgemeester Hendrik Kuinreturf en Margaretha Glaauwe. Deze familie staat bekend als ‘van geslacht tot geslacht gehouden voor goede, vrome, eerlijke en gekwalificeerde personen, die leefden van hun renten en de inkomsten van hun landerijen, zonder zich bezig te houden met handwerk of koopmanschap’.
Jacobus was priester, licentiaat in beide rechten, collator van de vicarie van de Heilige Drie Koningen en Sint Jodocus in de Sint- Nicolaaskerk in Kampen, pastoor van Kampen 1557-1558 en 1567-1569, kreeg in 1558 bij bul van paus Paulus IV een plaats als kanunnik in het kapittel van Sint Salvator of Oudmunster te Utrecht en werd kort daarna scholaster van zijn kapittel. Overleden in 1582.
Johannes was een klerk van het Utrechtse diocees en wellicht een geestelijke met een lage wijding. Hoewel vicaris, wordt hij nooit als priester of kerkelijke ambtsdrager vermeld.
Vicarius S. Martini filius praetoris in Yselmuyden nomine Jacobi (absens) 22 aanurum uti ipse pastor et preator dixerunt Sed dominus Timannus Hermanni (Timannus Hermanni Schoer – notarius) dixit quod D. Jacobus Everhardi processor sit non residens, sed in Phrisia (Frizia) agens.
(Vicaris van Sint-Maarten: de vicaris (bezitter) is de eveneens afwezige zoon van de schout in IJsselmuiden, genaamd Jacob, 22 jaar, zoals hijzelf, de pastor en de schout hebben gezegd. (Jacob Jacobzn. Joncker, geboren op 19 augustus 1549)
Maar heer Timan Hermans Schoer, notaris, heeft gezegd dat h(eer) Jacob Everhards bezitter is. Hij is niet residerend alhier, maar in Friesland verblijvend.)
Collatrix uxor domini consiliarii et doctoris ther Boerken.
(De Collatrix is de echtgenote van de heer raad en doctor Ther Boerken)
Corpus habet domum probriam et circiter XXX flor. Aur. (Fructus circiter XXX flor. Aur. Habet domum propriam).
Onus (Onera) singulis dominicis et teriis sextis celebrare (missam).
Campensis perfungitur ministerio.
(Het fonds heeft een eigen huis en de inkomsten bedragen jaarlijks circa 30 goudgulden.
Verplichtingen: alle zondagen en vrijdagen pleegt te worden gecelebreerd door het “ministerium” van Kampen.)
Custos Wilhelmus Joannis de Hagenstein.
(Wilhelmus Joannis van Hagenstein (Willem Jansz. Coster) is de koster van de kerk)
Custodia habet certam domum et XXV flor.
(De koster heeft vrij wonen en daarnaast een vergoeding van 25 florijnen)
Fabrica annue habet circiter XXX daleros (Fructus custodia in certis XXV flor. Cum domo.)
(de [kerk]fabriek heeft jaarlijks ongeveer 30 daleros (munteenheid); het vruchtgebruik van de koster is zeker 25 florijnen. Met [het] huis)
Aedilus Hermanus Wolteri (1) et Joannes Snippert senior quotannis reddunt expositorum et receptorum rationem coram pastore et heredibus.
((1): Hermanus Wolteri = later geworden Hendricus Godefridi (is Goerts). (Deze heren zijn de kerkmeesters)
Zorgen omstreeks 1520
Tussen de Registers van charters en bescheiden in het oude archief van Kampen bevindt zich een Latijnse tekst, zonder dagtekening, geschreven rond 1521. Deze luidt:
Burgermeesters, schepenen en raad van Kampen doen aan Paus Clemens VII verslag van de betreurenswaardige staat der parochiale kerk ten gevolge van de afwezigheid der pastoren wegens hunne andere betrekkingen en van de verwaarlozing der gemeente. Zij melden, dat door zijne voorganger Adriaan VI hoop op herstel gegeven was, die door het overlijden van deze was verdwenen. Zij verzoeken, dat de kerk van IJsselmuiden, eertijds ene grote parochie, nu van weinig huizen, bij die van Kampen gevoegd word, en laten zich scherp uit over de pastoor Johannes Slachek, die ten minste vier of vijf parochiën bezat, bovendien het decanaat te Deventer, de proostdij en het aartsdiaconaat van S. Maria te Utrecht, vier kanunniksplaatsen in deze en nog andere in naburige diaconessen, betrekkingen waarvan twintig geleerde mannen zouden kunnen leven.
In het artikel Pigge en zijn relaties met Kampen in de Kamper Almanak van 1955-1956, geschreven door C. N. Fehrmann, wordt ook over deze omstandigheden gesproken. Het antwoord van de Paus is namelijk gekomen:
Burgemeesters en Raad van Kampen hadden hun zin naar het scheen: Slachheck exit, Pigge benoemd tot pastoor. Ongetwijfeld zullen zij het echter spijtig gevonden hebben dat over een vereniging van de parochies Kampen en IJsselmuiden geen woord in Piqqe’s brief geschreven werd. Deze kwestie blijkt voor goed van de baan te zijn…
Ten gevolge van de Gelderse Oorlogen in het eerste kwart van de zestiende eeuw heeft de provincie (en misschien wel met name het platteland) veel te lijden gehad. Uiteindelijk maakt Karel van Gelre in 1522 gebruik van zijn bondgenootschap met Frans I van Frankrijk om zich uit te laten roepen tot heer van de Ommelanden en in één moeite door bezet hij het Oversticht; Johan van Selbach wordt zijn stadhouder over deze gebieden, die bestuurd worden vanuit Coevorden. Eind 1522 heeft de bisschop van Utrecht enkel in Hasselt en Oldenzaal nog vendelen gelegerd, verder is het gehele Oversticht in Gelderse handen.
IJsselmuiden bevat nu maar zeer weinig huizen meer… In deze jaren komen we Jorien ten Brinck tegen als waarnemend pastoor.
Inkijkjes via oude archieven
Bette, het wijf van Andries, graaft een gat voor de pastoor, maar valt er zelf in…
In de bewerking van Kees Schilder van het Digestum Vetus lezen we op pagina 87:
Bette Andrieswijf op de wedeme heeft bekend dat ze op woensdag na Onze Lieve Vrouwenlichtmis laatstleden rattenkruid heeft gedaan in het eten van heer Gerryt Poppe, de priester (van IJsselmuiden). Toen ze zag dat het kruid op heer Gerryt geen uitwerking had, heeft ze een man gehuurd die heer Gerryt Poppe en Derick Witten zou slaan, en die tevens een ontseggebrief (soort dreigbrief) aan de deur van de pastorie in IJsselmuiden moest bevestigen. Ze beloofde de man hiervoor een wambuis en een paar haesen (soort kousen). Zij heeft die man daarna nog gesproken op de Borgel bij de Broederpoort en achter in de schuur bij de pastorie.Verder heeft ze bekend dat ze dikwijls vernijn (vergif) heeft gedaan in het eten en drinken van heer Gerryt. Bette is door middel van het zwaard terechtgesteld op feria secunda Xm marttiris anno LXVII (maandag 22 juni 1467)
De pastoor van IJsselmuiden was in bezit van de Landgang (recht om te vissen) van het viswater van de Wedeme, tegenover de stad Kampen. Deze wedeme was te vinden benedenstrooms van de brug, op de plek waar nu het omstreden strandpaviljoen is geplaatst. Van de pachters van dat viswater, dat door de stad Kampen werd verpacht, moest de pastoor bij elke jaarlijkse verpachting een overeen te komen bedrag hebben en vaak een betaling in natura.
Getuigenissen en Gichten: Liber Testium (Kampen Notarieel, bewerking M. Alink)
RAK no. 10 (1521 – 1525) Nr. 670 folio 185 – 3 oktober 1523
– Tussen de executeurs van wijlen Anders Wesuynck, pastoor te IJsselmuiden enerzijds en Peter Evertsz anderzijds.
Geert van Loen en Wenemer Kuynretorff, priesters, getuigen dat zij in mei 1522 in Kampen geweest zijn bij wijlen mr Johan Cops, waar mr Jan en priester Jorien ten Brynck, executeurs van de overleden pastoor van IJsselmuiden, bijeen waren met Peter Evertsz om de Wedeme van IJsselmuider land te verhuren, wat veel problemen opleverde tussen partijen. Tenslotte vroegen zij aan de getuigen te helpen bij het vaststellen van de huur van de Wedeme. Peter vond dat over het jaar 1522 het bedrag vrij gelaten moest worden en dat aan de executeurs 16 g.g. betaald moesten worden en zo lang priester Jorien regent van de kerk in IJsselmuiden was, kon Peter het land in kwestie drie jaar lang gebruiken voor dezelfde huur en zouden de Kartuizers hun koeien en paarden van het land verwijderen. Peter zou 6 kwarten wijn voor de wijnkoop geven en als hij het land nog een jaar wilde hebben, dan zou Jorien hem korting geven op de eerste drie jaar. Hiermee was iedereen tevreden en werd de wijnkoop gedronken.
Getuigenissen en Gichten: Liber Testium (Kampen Notarieel, bewerking M. Alink)
RAK no. 11 (1525 – 1530) Nr. 115 folio 21v – 22 januari 1526
– Van Brant Ulebroeck. Jan Valckener en Evert Valckener getuigen dat zij omstreeks veertien dagen geleden in IJsselmuiden zijn geweest, waar ook Jasper van Leuwen en Berent Ulebroeck waren; Jasper en Berent spraken veel over de mis en getuigen hebben o.a. gehoord dat Berent zei over de kelk die de priester tijdens de mis gebruikt, dat onze Heer God misschien wel een kan had gebruikt bij het laatste Avondmaal; als de priester de mis opdroeg, wilde hij wel naar huis gaan om in de kelk te schijten. Over welke kelk het gaat weet hij niet, want in het Oostzeegebied noemt men een slede ook een kelk. Op 28 september 1526 getuigt Jasper van Leuwen dat alles zo gebeurd is als vermeld door Jan en Evert Valckener; hij meldt verder dat Berent, voordat hij over de slede sprak, heel negatief over de geestelijkheid en de priesters had gesproken en al gezegd had in de kerk te willen schijten; daarna wilde hij alles verantwoorden door de slede te noemen.
Getuigenissen en Gichten: Liber Testium (Kampen Notarieel, bewerking M. Alink)
RAK no. 12 (1536 – 1542) Nr. 540 folio 141v – 28 april 1539
– Tussen mr Jacob Sanckmeister van de OLV-kerk en priester Kerstken Steygerman. Frans Tielmans getuigt dat hij afgelopen donderdag wandelde op de dijk aan de andere kant van de IJsselbrug en hij heeft toen gezien dat priester Kerstken Steygerman op de dijk liep richting het Zwolse veer, waar hij twee stenen pakte. Hij zag daar mr Jacob Sanckmeister met priester Lubbert, de baszanger van IJsselmuiden, die binnendoor liepen en priester Kerstken wilde toen de stenen naar mr Jacob gooien, wat hem belet werd door priester Lubbert. Inmiddels kwam getuige erbij en heeft ook verhinderd dat zij elkaar sloegen. Priester Kerstken en mr Jacob zijn daarna via de brug naar de stad gegaan en getuige heeft wel gezien dat mr Jacob geen mes getrokken had. Peter Ringenborch getuigt dat hij afgelopen donderdag na de middag naar IJsselmuiden is geweest, waar hij gezien en gehoord heeft dat priester Kerstken Steygerman heel kwaad was op mr Jacob Sanckmeister; priester Kerstken had zijn mouw vol met stenen en onder zijn jas een knuppel om naar mr Jacob te gooien en te slaan. Toen mr Jacob dit hoorde is hij ontkomen via de hof van jonkvrouwe Kenckmans en is zo binnendoor met priester Lubbert naar de stad gegaan. Getuige heeft gezien dat priester Kerstken via de dijk naar de stad is gegaan; toen hij mr Jacob bij de brug zag, wilde hij de stenen gooien, wat hem belet werd door priester Lubbert. Omdat Kerstken daar niet tevreden mee was, heeft hij een paar maal zijn tabbert uitgetrokken en is achter mr Jacob aangelopen om hem te slaan. Frans de bakker en een burgerjongen, Robert genaamd, en anderen hebben hem tegengehouden, maar toch wist Kerstken bij mr Jacob te komen, hem bij de hals te pakken en de bonnet van zijn hoofd te halen en in de blubber te gooien. Mr Jacob vroeg hem wat eraan de hand was; geen van beiden had een mes getrokken. Daarna is priester Kerstken met mr Jacob over de brug gegaan, hij had twee stenen in zijn hand; hoe het verder ging, weet getuige niet want hij heeft het niet gezien. Jan Mandemaecker getuigt dat hij terzelfdertijd aan de andere kant van de brug stond en gezien heeft dat priester Kerstken zijn tabbert uitdeed en achter mr Jacob Sanckmeister aan liep, hem beet pakte en de muts van zijn hoofd sloeg en in de modder gooide. Priester Kerstken heeft toen zijn tabbert weer aan gedaan en is via de brug naar de stad gegaan. Verder weet hij niets. Priester Lubbert van Hardenberch getuigt naar waarheid dat hij er bij aanwezig is geweest en gezien heeft dat priester Kerstken een steen in zijn hand had om naar mr Jacob te gooien; hij ging tegen hem tekeer en men deed zijn best om erger te voorkomen. Mr Jacob heeft zich niet verweerd.
De pastoor doet meer dan alleen de mis bedienen. Hij heeft vee en doet dus ook boerenwerk. En hij woont samen met een vrouw, zo blijkt!
ORA IJsselmuiden Invnr. 1 (bewerking Kees Schilder)
18 januari 1551.
Thoeneys Goessens verkoopt aan heer Jorgen van Luenenborch, pastoor te IJsselmuiden, zijn twee zwarte koeien en zijn bonte merrie en de bruine merrie met een bles voor 17 goudguldens en 9 stuivers brabants. Thoeneys zal de twee koeien en de twee paarden verzorgen en voeren tot Sint Johan in de midzomer. Als een van de genoemde beesten intussen dood zal gaan, dan moet Thoeneys de pastoor er een ander voor in de plaats geven, en wel een die net zo goed is als het gestorven dier. Mocht Thoeneys vertrekken naar een andere plaats dan mag de pastoor de dieren bij hem weghalen. Als Thoeneys in staat is om de pastoor de koopsom terug te betalen, dan is deze koop dood en te niet gedaan.
ORA IJsselmuiden Invnr. 1 (bewerking Kees Schilder)
23 december 1555 (Anno XVc LV dess maendaeges nae Sante Thoemas)
In het gerecht verscheen Wendele van den Haeghen, met Rotger Jansz als haar momber, en maakt haar testament.Aan haar zusters dochter Hylle van den Haegen vermaakt zij haar bed en bedstede. Al haar andere goederen, te weten roerende en onroerende, vermaakt zij aan heer Jorgen van Lunenborch, pastoor te IJsselmuiden. Zij hebben lange tijd samengewoond. Nu zij oud is, geeft hij haar de kost en de zorg die zij nodig heeft. Zij heeft van haar ouders goederen geërfd.In het gerecht verscheen ook heer Jorgen voornoemd, met Rotger Jansz als zijn momber. Hij wil dat na zijn dood al zijn bezittingen komen aan Wendele voornoemd.
Zij mag er mee doen wat zij wil. Wendele is oud en kan haar kost niet meer verdienen.
Hermannus Vos is de predikant van IJsselmuiden. Onder punt 2 van de Acta van de Provinciale Synode van Overijssel, gehouden op 28 mei 1594, wordt de klacht van ds. Vos behandelt dat gaat over het tekort aan traktement. Dat komt omdat de inkomsten van een vicarie, horende onder zijn kerk, van Jonker Johan van Steenwijck, uiteindelijk niet bij de dominee terecht komen!
De broeders van de Synode hebben nu dominee Franciscum, de consulent van Windesheim, verzocht om met Steenwijck te onderhandelen en hem te overreden die genoemde vicarie weer te gaan herstellen / teruggeven tot het juiste gebruik en het onderhoud van de predikant van IJsselmuiden.
Johan van Steenwijck (1532-1610), Heer van De Grote Scheer, is een edelman die veel bezittingen in en rond IJsselmuiden heeft en ook de collator is (en het patronaatsrecht heeft) van een vicarie met bijbehorende goederen. Hij is vurig Katholiek en ook nog eens Spaans gezind. Om de Reformatie en de dominee te dwarsbomen, weigert hij de opbrengsten van de vicariegoederen af te dragen. En daar moet hij op aangesproken worden!