Dorpskerk

Zoek
Sluit dit zoekvak.
Vensterafbeelding koor

Het Gotische koor

In de veertiende eeuw wordt de kerk uitgebreid met een Gotisch koor. De aanbouw is onmiskenbaar jonger en heeft een stenen kruisribgewelf.

1100

1200

1300

1400

1500

1600

1700

1800

1900

Nu

In dit venster

Wat na de uitbreiding van de kerk in 1912 gelukkig ook bewaard is gebleven, is het oude koor van de kerk. Staande in de deuropening tussen het schip en het koor is met enige fantasie nog een voorstelling te maken van het eenbeukige kerkje van vóór 1848.

De dorpskerk van IJsselmuiden is in zijn oudste vorm een Romaanse zaalkerk, een eenbeukig rechthoekig kerkgebouw. Veelal hebben deze eenvoudige zaalkerken aan de oostzijde een halfronde nisvormige afsluiting, de apsis genaamd, waarin zich het altaar bevind. Met een latere uitbreiding en de bouw van het huidige koor ging de apsis geheel verloren. 

Het koor

Het koor is driezijdig gesloten met zware uitgebouwde steunberen. In de muurvelden tussen de steunberen eenvoudige spitsboogvensters met schuin inspringende dagkanten, voorzien van (vernieuwd) glas-in-lood. Met deze spitsboogvensters onderscheidt het koor zich duidelijk van het oorspronkelijke schip met de daarin (vóór 1848) aanwezige Romaanse rondboogvensters.

De muren van het koor zijn gemetseld van rode baksteen (massief) en hebben aan de buitenzijde een tufstenen bekleding. Dat tufsteen is dan bedoeld om van de kerk toch één geheel te maken en tufsteen is op dat moment sowieso nog chiquer. Dit is kenmerkend voor een (aan)bouw in de dertiende of veertiende eeuw. Het gebruikte tufsteen is vermoedelijk vrijgekomen bij de sloop van de oostelijke muur en de eventuele apsis en bevat wellicht daarom weinig grote stenen en juist veel kleinere formaten. 

De fundering van het koor is helemaal van rode baksteen en wel ongeveer anderhalve meter diep. Het grote formaat en het karakter van de gebruikte bakstenen past bij een datering in de eerste helft van de veertiende eeuw en het komt overeen met het metselwerk aan de Koornmarktspoort en het hierop aan de noordzijde aansluitende deel van de stadsmuur uit hetzelfde tijdvak. Verder is bekend dat kort vóór 1353 het met tufsteen beklede priesterkoor met beide zij-absides en het dwarsschip van de Onze Lieve Vrouwenkerk of Buitenkerk te Kampen gereed kwam. Vergelijkbare bouwactiviteiten en een overeenkomstige bouwwijze in Kampen dus.

In tegenstelling tot het schip van de kerk, met een houten plafond, heeft het koor een stenen kruisribgewelf. Iets wat pas na de Romaanse periode gebruikelijk werd. In de kerk zien we een triomfboog als overgang van het schip naar het koor.

Een kruisribgewelf is een gewelf op vierhoekige grondslag, waarvan de kappen steunen op elkaar kruisende ribben die in een sluitsteen in het midden bijeenkomen. De ribben hebben een dragende functie. Bij een kruisribgewelf worden eerst de gordels en ribben op formelen gemetseld, daarna worden de gewelfvelden op en tussen de ribben gemetseld. De tussenliggende gewelfkappen zijn vaak met lichtere materialen opgemetseld. De sluitsteen op het kruispunt van de ribben heeft naast een constructieve functie tevens een decoratieve functie.

Ook Haasloop Werner noemt het koor in zijn beschrijving. Hij zeg: ‘De uitspringende muren binnen in de kerk toonen nog aan dat ook toen [voor de bouw van het huidige koor] het koor platgesloten was.’ Hij bedoelt hier een rechte oostgevel, al dan niet met een apsis.

 Voor wat betreft het huidige koor schrijft hij dan: ‘Een aanbouw uit het derde tijdperk is het koor, dat driezijdig gesloten is. Het heeft zwaardere steunberen dan de kerk zelf en vensters met puntbogen en een stenen kruisribgewelf, dat geheel gaaf bewaard is gebleven en waarvan de bogen op halfronde pilasters rusten, hetgeen op de bouworde der dertiende of veertiende eeuw heen wijst.’

 In een artikel over de ‘Vergrooting der Ned. Herv. Kerk te IJsselmuiden’ schrijft de Rijksarchitect Adolph Mulder in 1912 over de bouwgeschiedenis van de kerk onder andere: ‘In de 15e eeuw werd de kleine absis door een Gotisch koor in tufsteen vervangen en naderhand werden de koormuren met eenige baksteenlagen verhoogd.’

Bovengenoemde dateringen komen niet overeen en de vraag is waarop de opmerking van Mulder over een apsis is gebaseerd.

Eén of twee fasen?

Het koor lijkt in zijn huidige opzet in één fase tot stand te zijn gekomen. A.J. Reijers schrijft echter in 1911: ‘In de 15e of begin 16e eeuw heeft men het kerkje verbouwd en vermoedelijk ook vergroot. Men heeft toen blijkbaar spitsboogvensters aangebracht en het tongewelf, alsook de halfronde koorafsluiting afgebroken, om daarvoor in de plaats te brengen kruisgewelven en de thans nog volkomen gaaf aanwezige veel hoekige koorafsluiting; een elegant stuk architectuur van fraaie verhoudingen.’

We weten niet wat de bevlogen monumentenzorger Reijers in 1911 heeft kunnen waarnemen. Heeft hij sporen van een halfronde koorsluiting gezien, of mogelijk de funderingen van de vroegere apsis?

Op basis van de thans bekende gegevens kan een eerder, halfrond koor met houten tongewelf niet worden uitgesloten, maar concrete aanwijzingen hiervoor zijn ook niet bekend of zichtbaar.

Tenslotte nog de mogelijkheid dat de verlenging van ongeveer drie á vier meter  én de aanbouw van het koor eventueel ook wel van hetzelfde moment kunnen zijn, omdat deze verlenging eveneens een bakstenen fundering heeft, een waterlijst halverwege en een spitsboogvenster. En bovendien, een verlenging van drie meter levert nauwelijks ruimtewinst op.

Gebruik van het koor

Vanaf de bouw tot de reformatie is het koor open en is het de plek waar de priester zijn diensten vervult. Vanaf de Reformatie wordt de ruimte gebruikt als deel van de kerkzaal. Langs de noord- en achterwand zijn (deftige) banken geplaatst, welke zitplaatsen eigendom zijn van voorname mensen.

Bij de uitbreiding van 1912 wordt het koor gesloten. In een uitgave van ‘Bouwwereld’ beschrijft architect Mulder het als volgt: ‘Inwendig wordt de triomphboog die het koor van het overige kerkdeel scheidt van een houten en glazen wand voorzien waartegen de predikstoel met klankbord zijn plaats vindt. Door deze plaatsing is de Predikant vanaf alle zitplaatsen te zien, de afstand om te spreken niet te groot. Het koor wordt tot consistoriekamer ingericht.’

Ook tegenwoordig is het koor nog altijd in gebruik als consistoriekamer.

Sacristie

De noordzijde van het koor heeft een aangebouwde sacristie gehad, waarvan de topgevel is voorzien van een stenen kruis. Een sacristie is een ruimte voor het opbergen van het liturgisch vaatwerk en de liturgische gewaden van de geestelijke, die zich hier ook verkleedde. Een verouderde benaming voor sacristie is gerfkamer. Dit woord is afgeleid van het oud-Nederlandse werkwoord gerven wat ‘zich gereedmaken’ betekent. Overigens komt het woord gerfkamer meestentijds voor in onze oostelijke provincies en juist deze benaming komen we in de eeuwen ná de Reformatie dan ook steeds in geschreven bronnen tegen.

Haasloop Werner schrijft: ‘Het koor heeft vijf ranke puntboogvensters’. Hij telt er in 1846 namelijk twee aan de zuidzijde en drie aan de oostzijde. De twee ramen aan de noordzijde ontbreken, omdat juist op die plek de aangebouwde sacristie te vinden is. Ook ontbreekt aan die noordzijde dan nog een steunbeer.

Al met al heeft deze sacristie een redelijke omvang gehad en met een topgevel, inclusief leien- of pannendak, een in het oog vallende aanbouw. We zijn bijzonder blij met het ooggetuigenverslag van Haasloop Werner, die wat dat betreft geen jaar te vroeg is langs gekomen. Op een plattegrond van de kerk, getekend in 1848, zien we zelfs de (voormalige) plaats van de deur tussen koor en sacristie aangegeven. Deze zit heel kort op de laatste steunbeer.

Helaas is er in het archief van het kadaster geen situatieschets met afmetingen van het koor en de sacristie gevonden.

Bekijken we heden ten dage de noordkant van het koor, dan zien we in de eerste plaats dat eventuele herinneringen aan een aangebouwde sacristie bijna compleet zijn verdwenen en dat de twee nieuwe vensters en de nieuwe steunbeer exact zijn nagemaakt en toegevoegd. Kijkend naar het metselwerk, dan lijkt het erop dat er nog iets (bijna niets!) van een daklijn is te bespeuren. Tenslotte triggert een uitsparing in de met rode baksteen gemetselde ophoging van 1630, die waarschijnlijk in 1912 met de baksteen van de transepten is dichtgemetseld en/of hersteld. Deze uitsparing is mogelijk een toegang tot de zolder van de sacristie vanaf de kapruimte boven het koor geweest.

De sacristie wordt na de Reformatie, tot 1848 als consistoriekamer gebruikt en ook wel voor het geven van catechisatie. In dat jaar, het jaar van de aanbouw van het noordelijke transept, wordt de sacristie afgebroken en ongeveer op de zelfde plek wordt dan een kleinere ruimte aangebouwd en sindsdien in de volksmond wel ‘het kamertje’ genoemd.