1100
1200
1300
1400
1500
1600
1700
1800
1900
Nu
In dit venster
Wat we nu aan inventaris in de kerk gebruiken, dateert allemaal van ná de Reformatie. Een doopvont uit vroeger eeuwen en/of attributen van de roomse misbediening zijn helaas niet bewaard gebleven. De doopbekkenhouder uit 1640 is ons oudste inventarisstuk.
Dopen voor en na de Reformatie
In de eeuwen vóór de Reformatie is het gebruikelijk de geboren baby’s zo snel mogelijk te dopen. Men gelooft namelijk dat alleen door de doop de zonde en de erfzonde afgewassen en vergeven worden. Dat betekent dus, dat kinderen die ongedoopt sterven, verloren gaan. Vanwege de grote zuigelingensterfte is haast dus geboden.
Omdat er bij de kinderdoop natuurlijk nog geen sprake is van geloof van de dopeling, moet er later in het leven iets zijn waaruit het dan aanwezige geloof wel blijkt. Zo is in de Rooms Katholieke Kerk naast het doopsel het vormsel ontstaan. Dit Rooms Katholieke sacrament wordt bediend aan kinderen, meestal in de leeftijd van zo’n twaalf jaar. Voorwaarden hiervoor zijn dat het kind gedoopt is en zijn geloof belijdt en moet voorbereid zijn om de rol op zich te nemen van leerling en getuige van Christus in de kerkelijke gemeenschap en in wereldlijke aangelegenheden.
Pasgeboren baby’s worden heel kort na hun geboorte in het geboortehuis gedoopt, óf bij de eerste gelegenheid in de kerk bij het doopvont. Hoogstwaarschijnlijk is het ook in IJsselmuiden de gewoonte dat de dopeling de kerk wordt binnen gebracht via de ingang aan de noordzijde, dat is via de (iets lager gelegen) sacristie. Na de doop verlaten de vader, het kind en de getuigen de kerk via de uitgang aan de zuidzijde. Dit staat symbool voor het komen uit de duisternis en het opgaan naar het licht van het geloof.
De Reformatie brengt verandering in allerlei rituelen. De misbediening moet plaats maken voor de viering van het Heilig Avondmaal en de doop wordt bedient door de predikant. Wat de doop betreft gaat er vooral het een en ander veranderen aan de betekenis die men aan dit sacrament toeschrijft.
De Heilige Doop wordt nu in de eerste plaats gezien als versterking van het geloof van de gelovigen. De Doop is hierbij zowel een beeld als een onderpand voor de gelovige van de afwassing van de zonden door Jezus’ bloed. Daarnaast is het voor de jonge kinderen een teken dat zij net als de volwassenen in het verbond begrepen zijn en zodoende ook de afwassing van de zonden door God krijgen toegezegd.
Catechismus Zondag 26 (oude spelling)
Hoe wordt gij in den Heiligen Doop vermaand en verzekerd dat de enige offerande van Christus, aan het kruis geschied, u ten goede komt?
Alzo, dat Christus dit uitwendig waterbad ingezet en daarbij toegezegd heeft, dat ik zo zekerlijk met Zijn bloed en Geest van de onreinigheid mijner ziel, dat is, van al mijn zonden, gewassen ben, als ik uitwendig met het water, hetwelk de onzuiverheid des lichaams pleegt weg te nemen, gewassen ben.
Wat is dat, met het bloed en den Geest van Christus gewassen te zijn?
Het is vergeving der zonden van God uit genade te hebben om des bloeds van Christus’ wil, hetwelk Hij in Zijn offerande aan het kruis voor ons uitgestort heeft; daarna ook, door den Heiligen Geest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn, opdat wij hoe langer hoe meer der zonden afsterven, en in een Godzalig, onstraffelijk leven wandelen.
Doophek en dooptuin
Na de Reformatie vindt de doop plaats in de ’tuin’, in het midden van de gemeente tijdens een eredienst. Het geloof dat een kind zo snel mogelijk moet worden gedoopt is overigens nog heel lang (tot in de negentiende eeuw) aanwezig en daarom worden de pasgeboren baby’s dikwijls binnen enkele dagen door de vader ten doop gehouden.
Pal voor de kansel is de zogenaamde dooptuin, omringt door het doophek. Als in 1848 de kansel wordt verplaatst, komt er een nieuw doophek, gemaakt door de toenmalige aannemer Gerrit Felix. Op het hek is in 1848 een nieuwe lezenaar aangebracht waar achter in elke eredienst de ‘voorlezer’ de afkondigingen doet, de wet in de morgendienst en in de middagdienst de geloofsbelijdenis leest en eveneens de schriftlezing doet. De belangrijkste reden voor dit gebruik is om de stem van de predikant te sparen voor de preek vanwege het ontbreken van een geluidsinstallatie. Deze traditie is blijven voortbestaan tot in de jaren zestig van de vorige eeuw. In de lezenaar zijn de zalm uit het wapen van Grafhorst afgebeeld en een man met de Bijbel en een spade ‘Ora et Labora’ (bid en werk), zoals deze ook op de middelste kroon in de kerk voorkomt. Tot 1885 is er ook altijd een ‘voorzanger’ actief in de kerk. Meestal is dit de koster.
In 1912 wordt de kansel opnieuw verplaatst en verhuizen dooptuin en doophek natuurlijk mee. Het doophek, met twee gebogen toegangshekjes, is bij de interieur vernieuwing in 1969 verwijderd en vernietigd.
Doopbekkenhouder, doopvont en doopvonthouder
Aan de voet van de kansel zien we heden ten dage een geelkoperen (messing) doopbekkenhouder, volgens een inscriptie gemaakt in 1640 en waarschijnlijk in 1906, bij het ontdoen van de verflagen, om praktische reden van de kanselvoet verwijderd. In 2002 wordt deze doopbekkenhouder, waarvan het bestaan niet meer bekend was, door N.N. terug bezorgd bij de kerk en opnieuw aan de trapbaluster bevestigd, zij het wat hoger dan de oorspronkelijke plaats.
De doopbekken, dat hier oorspronkelijk bij heeft gehoord, is niet meer aanwezig. Het zilveren doopvont van 1904 past er precies in en is waarschijnlijk hiervoor gemaakt. In 2011 is een nieuw geel koperen doopbekken gemaakt door de koperslager Tjipke van der Velde te Twijzelerheide.
Een doopvont aan de kansel symboliseert de verbondenheid van Woord en Sacrament. Deze verbondenheid wordt wel aangeduid met het begrip ‘aanklevende bediening’. Het sacrament van de doop wordt door de predikant, staande op de onderste trede van de kanseltrap bediend.
In de rekeningenboeken komen we slechts één vermelding tegen die iets met het dopen te maken heeft. In 1750 worden tien stuivers betaalt ‘aan H.J. Valkenier voor een doop kannetjen’.
In 1906 kiest men er dus voor om niet langer vanaf de kanseltrap te dopen. Het nog nieuwe zilverden doopvont komt op een tafeltje te staan, ergens in de dooptuin. Deze praktijk duurt voort tot de interieurvernieuwing van 1969.
De zilveren doopvont met deksel heeft een diameter van 26 cm en is in 1904 geschonken aan de Hervormde Gemeente van IJsselmuiden en Grafhorst door Hendrik van Eeken Hzn. Dit doopvont is gemaakt door de zilversmid fa. J. M. van Kempen en Zonen te Voorschoten.
Op de bovenrand is de volgende inscriptie aangebracht:
GESCHENK VAN HENDRIK VAN EEKEN Hzn AAN DE HERVORMDE KERK TE IJSSELMUIDEN OP DEN NEGENDEN VERJAARDAG VAN ZIJN ZOON 7 SEPT. 1904.
De doopvont is sinds 1969 opgenomen in een 87 cm hoge staande doopvonthouder, vervaardigd van acacia hout door de heer Bouman uit Oeken, een oude scheepstimmerman. Op de drie banderollen, die door staande engelenfiguren worden vastgehouden, staan de woorden GELOOF, HOOP en LIEFDE. Deze doopvonthouder wordt tijdens de interieurvernieuwing geschonken door ‘Zondagschool Timotheüs’.
Het avondmaalstel
Ons avondmaalstel bestaat uit een grote schenkkan, vier bekers, vier bordjes en een groter bord, alles van zilver. Het stel is samengesteld uit onderdelen van vier verschillende schenkingen en een aankoop. Over voorgangers van dit servies is niets bekend, behalve dan de vermelding in het rekeningenboek dat in 1720 betaald wordt ‘aan Willem Aarsen voor 2 bekers F 4-11-0 en voor een tafellaken aan de wed. J. Grevink F 11-18-0’.
Het grotere bord met een diameter van 30,2 cm is gemaakt door de zilversmid Dirck Beeldemaker en voorzien van het Stadskeur Zwolle, heeft het jaarletter p met sterretje, dat is 1706 en het meesterteken van de genoemde zilversmid. Op het bord staat de tekst TER GEDAGTENIS VAN DE HOOG WEL GEBOORENE FREULINS WILMINA ELYSABETH EN ALEYDA ODILIA VAN DER MERWEDE OVERLEEDEN DEN 24 MEY 1752 IS DESE JECOUP AAN DE KERK VAN IJSSELMUIDEN VEREERD. Waarschijnlijk is hier een bestaand bord gebruikt dat tijdens de schenking dus al 46 jaar oud is. Op het bord zijn verder het wapen van de familie Van der Merwede, gedekt door een kroon en links en rechts lauwertakken afgebeeld.
Schout: R. Veen
Keurnoten: Garrit Jans en Harmen Warners
15 maart 1752. De schout en keurnoten zijn verzocht om te komen ten huize van de H.W. geboren freule Willemina Elisabeth en Aleijda Audelia van der Merwede, alwaar beide enigszins ziek en zwak, doch hun verstand volkomen machtig, verklaarden dat zij na hun dood een eerlijke begrafenis te willen hebben.
Tevens verklaren zij dat voorgaande testamenten door dit testament te niet zijn gedaan.
De hoog wel geboren freule Willemiena Elisabeth van der Merwede geassisteerd met de heer Joachim Liens, predikant alhier te IJsselmuiden als haar momber verklaarde te nomineren als haar enige en universele erfgenaam haar lieve zuster de hoog wel geboren freule Aleijda Audalia van der Merwede, gelijk ook gemelde freule Aleijda Audelia van der Merwede, geassisteerd met de heer predikant Joachim Liens als haar momber verklaarde dat haar enige en universele erfgenaam is haar lieve zuster de hoog wel geboren freule Willemina Elisabeth van der Merwede voornoemd.
Het betreft alle mobiele als inmobiele goederen waar ook gelegen, voorts actien en crediten, linnen, wollen, zilver en goud niets uitgezonderd. De langstlevende zal alles erven.
Beide zusters verklaren aan de kerk van IJsselmuiden een zilveren teljoor, zullende dienen om daarop bij de bediening van des Heeren Avondmaal het brood tot die Heilige Communie geschikt, en welke door de langstlevende van de beide zusters na de dood van de eerst stervende aan de kerk word gegeven.
Voorts aan de diaconie van IJsselmuiden een som van 50 karelsguldens, welke door de langstlevende bij het overlijden van de eerste als een legaat zal moeten worden uitgekeerd.
Beide zusters verklaren ook dat dit hun uitdrukkelijke wil is dat de langstlevende jaarlijks uit de erfenis en goederen zal moeten uitkeren aan de hoog wel geboren heer Hendrik Lodewijk van der Merwede een som van 20 karelsguldens en aan zijn oudste zuster de freule Johanna Willemina van der Merwede insgelijks een som van 20 karelsguldens.
En hun tegenwoordige meid Teunisjen Coenradus krijgt bij overlijden van de eerste zuster, mits zij nog als meid dient en bij hun woont, een som van 60 karelsguldens eens.
Na het opstellen van het testament is het woord voor woord opgelezen en gevraagd of dit hun laatste wil is, waarop beide zusters ja antwoorden.
Bron: Archief Schoutambt IJsselmuiden, inventarisnummer 28. Folio 27.
Er zijn twee identieke zilveren avondmaal bekers aanwezig, volgens het opschrift geschonken ter nagedachtenis aan REIJNER ADRIJAEN GANSNEB GENAEMT TENGNAGEL, HEER VAN OLTHUIJS, DROST VAN IJSSELMUIJDEN, OVERLEDEN DEN 17 NOVEMBER 1750. Op de andere zijde staat GIFTE AAN DE KERKE VAN IJSSELMUIJDEN TEN DIENSTE VAN ’T H. AVONTMAEL MDCCL.
Deze bekers zijn gemaakt door de Kamper zilversmid Antonie van Laar en zijn voorzien van het Stadskeur Kampen, hebben het jaarletter M met puntje, dat is 1750, het meesterteken AL van genoemde zilversmid en de initialen GK, dat is Grote Keur (het zuiverste zilver). Op de bekers is verder het familiewapen van de schenker gegraveerd, gedekt door een bladkroon en gehouden door twee zwanen.
In 1751 schrijft dominee Liens in het kerkboek:
Ter gedagtenisse. Den hoog wel geboren gestr. heere den heer Reiner Adriaan Gansneb genaamd Tengnagel heere van Olthuis, landdrost van IJsselmuiden wiens gedachtenis, wegens zijn hoog wel geb. gestr. loffelijke hoedanigheden, en onbaatzuchtige rechtvaardige zachtmoedige en waarlijk liefelijke en vaderlijke regering onder ons en (zo wij vertrouwen) door ’t gehele drostampt zal in zegeninge blijven, heeft gelijk zijn hoog wel geb. gestr. zich in leven en gezondheid een voorganger in Gods Huis vertoonde, ook op zijn sterfbedde aan den Heere en zijnen huize willen gedenken, schenkende aan onze kerk twee zilveren bekers gegraveerd met zijn hoog wel geb. gestr. naam, wapen, sterftijd en het oogmerk der gifte nevens het jaartal welke op den 14 Januari dezes jaar 1751 door de hoog wel geb. vrouwe mevrouw baronesse Mulart douariere van zijn hoog wel geb. gestr. heer broeder den heere L.A. G.G. Tengnagel here van den Oldenhof aan mij verselt met een ouderling en diaken, op ene plechtige en tevens zeer winsame en verplichtende wijze, zijn overgegeven, om dezelve bij ’t houden van des Heeren H. Avondmaal ter gedachtenis van zijn hoog wel. geb. gestr. te gebruiken.
Een geschenk ’t welk van ons is aangenomen met nederige dankzegging, en toewensing, gelijk wij nog wensen en bodden, dat God zijn hoog wel geb. gestr. nagelatene hoog-adelijke familien lange voor droevige sterfgevallen wilde bevrijden, alle smertelijke rampen van deszelve genadiglijk wilde afwenden, en ze met het dierbaarste zijner zegeningen kronen, ja aan deszelve de stoeln van eere bevestigen tot in lange dagen ten welzijn van kerk en staat.
En op dat bovenstaande in geheugen mochte bewaard worden, heb ik hetzelve uit naam des kerkenraads in dit ons kerkboek aangeschreven, en met mijn hand ondertekend.
IJsselmuiden den 19 Januari 1751.
Joachim Liens rulesiatis in IJsselmuiden datoris devotissimus cliens.
Verder is er een schenkkan bij het avondmaalstel met het opschrift GESCHENK AAN DE HERVORMDE KERK TE IJSSELMUIDEN VAN JOHANNA KERKE 14 AUGUSTUS 1903. De kan is 30 cm hoog en de voet heeft een diameter van ruim 15 cm. Daarnaast twee zilveren broodbordjes met hetzelfde opschrift. Deze giften krijgt de kerk ter gelegenheid van haar 60ste verjaardag. De bordjes hebben een koordrandje en knorrenrand, de avondmaal kan heeft een brede opstaande voetrand en een band met drie profileringen en is licht conisch, zich naar boven vernauwend en voorzien van een scharnierend deksel met een tolvormige knop. De avondmaal kan en de twee bordjes zijn gemaakt door de fa. J. M. van Kempen en Zonen te Voorschoten.
Op 20 november 1903 wordt in de kerkenraadsnotulen opgetekend:
Met blijdschap kan de predikant meedelen dat een zuster der gemeente, Johanna Kerke, uit dankbare herinnering aan haar 60e verjaardag 14 april 1903, een zilveren schenkkan en twee zilveren borden, bestemd voor `t ronddienen van het brood bij het avondmaal aan de kerk had geschonken, zodat de kerk daardoor in het bezit is gekomen van een zilveren avondmaalstel. Met dankbaarheid nam de kerkeraad van deze kostbare en milde gave kennis, waardoor de naam van deze zuster in dankbare herinnering zal blijven.
In 1974 wordt dit avondmaalstel aangevuld met twee bekers in dezelfde vorm en afmetingen als de bekers uit 1750 en twee broodbordjes gemaakt door P. Heerens en Zn. te Schoonhoven. Deze laatste twee bekers en broodbordjes hebben geen opschriften.
Avondmaalstafel en twee banken
De avondmaalstafel en de banken, die doorgaans voor de kansel in het liturgisch centrum staan opgesteld, zijn volgens de inscripties in 1647 vervaardigd en komen oorspronkelijk uit ‘Het Hooge Huys’, een havezate in IJsselmuiden, gelegen schuin tegenover de kerk op de hoek van de Baan. In 1803 wordt de tafel met de twee bijbehorende banken door de schout overgedragen aan de kerk van IJsselmuiden.
Uniek bij deze tafel zijn de twee bijbehorende banken. Het onderstel van de eikenhouten banken is bijna identiek aan de uittrektafel, met baluster- of flesvormige poten. De tafel is dus van oorsprong niet als avondmaalstafel bedoeld, maar wordt nu wel als zodanig gebruikt. De tafel is hoog 80,5 cm, lang 165 cm en breed 81 cm en heeft onder de uitschuifbare tafelbladen vier balusterpoten met draperieën en omlopend voetregelwerk, steunblokken met grote bladmotieven en onder de steunlijst voluutornamenten. Vóór de interieur vernieuwing van 1969 wordt deze tafel met banken als oud meubilair verkocht voor f 900,00 aan een antiquair, maar later moet de set terug worden gekocht. Hierover doen allerlei verhalen de rondte en daarom is hieronder het waargebeurde verhaal weergegeven.
Onder deze tafel en banken ligt vóór de kansel een handgeknoopt aubergine kleurig smyrna tapijt van drie bij vier meter, met in totaal 37900 knopen. Dit kleed is in 1969 gemaakt door de leden van de vrouwenvereniging ‘Dorkas’.
De blunder van de Kerkvoogdij
In 2015 schreef dhr. Jan H. van Lente het volgende opstel over de blunder van de Kerkvoogdij:
Dat de 17e-eeuwse banken- en tafel nog in de kerk van IJsselmuiden staan mag wel een wonder genoemd worden.
Deze banken- en tafel zijn gemaakt (door een voor ons onbekende schrijnwerker) in 1647 volgens een inscriptie op de schei van de tafel en op de boven regel aan de achterzijde van de rug leuningen.
De tafel- en banken zijn afkomstig van het “Hooge Huys” een havezate in IJsselmuiden dat gestaan heeft schuin tegen over de kerk, op de hoek van de Baan. De tafel- en banken zijn in 1803 geschonken aan de kerk.
Op een foto van het interieur van de kerk in 1911, voor de verbouwing van 1912, zijn de tafel en de banken ook te zien. Eén bank staat daar in de doop tuin, de tweede bank en de tafel op het koor.
In 1923 heeft Bloys van Treslon Prins een voorlopige lijst gemaakt “der Ned. Monumenten van Geschiedenis en Kunst” waarop ook deze tafel- en banken worden beschreven.
De tafel en banken waren donker bruin geschilderd. (waarschijnlijk in de Franse tijd omdat er toen belasting moest worden betaald op eiken meubelen). De tafel stond na 1912 in de consistoriekamer als vergadertafel, afgedekt met een groen laken; de beide banken tegen de wanden links en rechts in de koorsluiting.
Tijdens het avondmaal stonden de tafel en banken vóór de kansel opgesteld als avondmaaltafel, gedekt met een wit damast linnen laken.
Toen in 1968 de plannen voor de interieur vernieuwing vaste vorm gingen aannemen was tijdens een kerkvoogdijvergadering de vraag van de toenmalige koster, K. Felix: wat doen we straks met de oude banken, die op elkaar gestapeld stonden in de consistoriekamer omdat ze bijna nooit meer gebruikt werden vanwege de slechte zit en de gammele staat (er zat veel beweging in de banken). Ook was een van de balusters in de rugleuning gebroken. Zijn voorstel was: laat ik ze deze week maar in elkaar slaan, dan kunnen we er zondag nog warm bij zitten. (hij kon ze dan nog opstoken in de toen nog met cokes gestookte centrale verwarming).
Het is te danken aan de heer Anton Brink, lid van het college van notabelen en kerkvoogden (een oudoom van onze huidige koster Bertil Brink), dat dat niet is gebeurt. Hij maakte de opmerking in de vergadering dat het misschien wel antiek was, er stond immers achter op de banken 1647, waarop de vergadering hem opdracht gaf om als koopman (hij was groenten handelaar) te proberen er nog een paar cent voor te krijgen.
Deze heeft contact opgenomen met J. Koops antiquaar in Kampen of deze mogelijk belangstelling voor de banken had. Het ging in principe dus alleen om de banken, niet om de tafel. Toen deze kwam kijken toonde hij weinig belangstelling, met de opmerking: wat moet ik met zulke dingen. Hij deed echter een voorstel: Als ik de tafel er bij mag hebben wil ik het goed maken en geef er F. 500,00 voor. Zó, dacht Brink, dan is het vast antiek en vroeg F. 1.000,00. (met de gedachte voor duizend gulden kunnen we wel een heel mooie tafel terug kopen). Dat vond Koops veel te dol, maar uiteindelijk werd de koop gesloten voor F. 900.00 (véél te véél volgens Koops, maar goed, het was voor de kerk. Wel werd er door hem bij gezegd dat hij graag als eerste in aanmerking wilde komen als de kerkvoogdij de drie koperen kronen in de kerk wilde verkopen bij modernisering van het kerkinterieur; hij wou ze dan wel inruilen voor drie elektrische lichtkronen). Dat is gelukkig nooit gebeurt. Toen de tafel en banken werden opgehaald was daar toevallig ds. B.J. Zaal getuige van, deze maakte de opmerking: van mij had je ze nooit gekregen.
Op de eerstvolgende gemeenteavond werd er rekening en verantwoording door de kerkvoogdij afgelegd aan de gemeente over het afgelopen boekjaar. Er stond op de rekening bij de verantwoording van de kosten van de interieur vernieuwing een post: Verkoop oud meubilair F. 900,00. Bij de vragen beantwoording stond de hoog bejaarde meester P. v.d. Meulen op, met de vraag/opmerking: Meneer de voorzitter: mij is ter oren gekomen dat u de tafel met banken die in de consistorie gestaan hebben verkocht hebt. Betreft dat deze post? Toen de voorzitter deze vraag bevestigend beantwoord had, zei de heer v.d. Meulen: meneer de voorzitter weet u wel dat deze tafel en banken op de voorlopige lijst van de Ned. Monumenten van Geschiedenis en Kunst staan en dat u deze nooit had mogen verkopen. De voorzitter, de heer H.J. Held, kwam met deze vraag/opmerking in een moeilijk pakket en antwoorde: ja, meneer van der Meulen dat is ons inmiddels ook duidelijk geworden, maar ja ze zijn weg, waarop de heer A.K. Versteeg, toentertijd directeur van gemeentewerken de vraag stelde: waar zijn deze gebleven? De voorzitter kon niet anders antwoorden dan dat ze verkocht waren aan antiquaar Koops in Kampen.
De heer Versteeg heeft zich vanaf dat moment vast gebeten in deze zaak. Hij is direct de volgende dag daarop naar de zaak van Koops aan de Vloeddijk in Kampen gegaan met de vraag waar de tafel en banken waren. Hij trof de heer Koops (achteraf gezien gelukkig) niet thuis en sprak met zijn vrouw, die hem niet veel anders kon vertellen dan dat de banken aan een collega in Arnhem waren verkocht, maar na de middag was haar man wel weer thuis. De heer Versteeg is daarop ‘s middags weer naar Koops gegaan. Toen hij dezelfde vraag stelde aan de heer Koops kreeg hij ten antwoord: dat zijn mijn zaken, daar hebt u helemaal niets mee te maken, antwoorde Versteeg: Ik heb van uw vrouw begrepen dat een collega uit Arnhem ze van u gekocht heeft, wie is dat?, waarop Koops antwoorde: mijn vrouw heeft al veel te veel gezegd, u hebt er niets mee te maken.
Met die wetenschap heeft de heer Versteeg alle antiquaars in Arnhem gebeld met de vraag of zij mogelijk de tafel en banken hadden gekocht, doch niemand kon daar een positief antwoord op geven. Om er toch achter te komen waar de tafel en de banken gebleven waren, of geweest waren, is de heer Versteeg tot drie keer toe naar Arnhem afgereisd om de antiquaars te bezoeken, doch zonder resultaat. Toen hij na de derde reis ontmoedigd vanuit de stad terug liep naar de parkeerplaats koos hij de weg door een smal straatje waarin zich een brocanterie winkeltje bevond. De deuren stonden open en hij keek daar naar binnen en zag achter in de zaak iets staan wat op de banken leek. Quasi belangstellend ging hij de zaak binnen en veinsde belangstelling te hebben voor een lamp, met terloops de opmerking aan de eigenaar: wat zijn dat voor banken? Ja, zei de eigenaar, dat zijn twee banken en een tafel die ergens uit een kerk komen, ik heb ze verkocht en ze gaan morgen naar Amerika. De heer Versteeg richtte zich verder quasi op de lamp, met de opmerking: ik kijk nog even verder en kom straks nog wel even terug.
Met de wetenschap dat de tafel en de banken daar stonden -wat een groot wonder is dat hij dat heeft ontdekt-, ging hij telefonisch in overleg met wat toen nog Monumentenzorg heette en werd er afgesproken dat hij met een rechercheur een uitvoer verbod zou overhandigen aan de eigenaar. Deze was, toen hij de heer Versteeg en de rechercheur zag met het uitvoer verbod heel boos;
hij zei hem dat hij een lucratieve zaak voor hem onmogelijk maakte, waarop de heer Versteeg hem heeft geantwoord dat hij zeker moest weten dat zonder vergunning er geen cultureel erfgoed mag worden uitgevoerd.
De heer Versteeg wilde daarop de tafel en banken terug kopen, de eigenaar vroeg echter zo veel geld dat dat, op dat moment onmogelijk was. De tafel en banken waren van de verflaag ontdaan en de gebroken baluster was vernieuwd.
Door de heer Versteeg is een commissie opgericht die zich ten doel gesteld heeft om het benodigde geld bij elkaar te krijgen via een actie in de gemeente. De getaxeerde koopprijs voor de tafel en de banken was namelijk F 30.000,00.
Uiteindelijk is het geld bij elkaar gekomen, mede door grotere bedragen vanuit het bedrijfsleven en zijn de tafel en banken teruggekeerd in IJsselmuiden.
De heer Versteeg heeft toen de afgesleten bol poten vervangen door nieuwe poten, gemaakt van oud eikenhout, afkomstig van eikenhouten sleutelstukken uit het pand Oudestraat 202 in Kampen. Ook de voluten onder de banken waren op één na allemaal verdwenen; deze zijn bijgemaakt na het nog aanwezige model door de heer Roos, die toentertijd woonde t.o. de kerk aan de Dorpsweg 46 en door de heer Versteeg gemonteerd.