Vensterafbeelding De laatste Pastoor

De laatste pastoor

Tijdens de Reformatie moeten ook in IJsselmuiden de rooms-katholieke geestelijken het veld ruimen voor gereformeerde predikanten. Wat weten we van de laatste pastoor?

1100

1200

1300

1400

1500

1600

1700

1800

1900

Nu

In dit venster

Tijdens de Reformatie moeten ook in IJsselmuiden de rooms-katholieke geestelijken het veld ruimen voor gereformeerde predikanten. De twee altaren in de kerk maken plaats voor een preekstoel en de rooms-katholieke praktijk voor de onvervalste gereformeerde religie. Eeuwenlang valt het kerkje onder het kapittel van de St. Lebuïnuskerk te Deventer. Vandaag de dag is de kerk van IJsselmuiden al weer zo’n 440 jaar protestants binnen de classis Kampen. Meer dan vijftig verschillende predikanten hebben sindsdien de gemeente gediend, maar Simon Johannes was de laatste katholieke pastoor van de Dorpskerk.

Parochie IJsselmuiden

Het oudste gedeelte van de huidige dorpskerk in IJsselmuiden, de toren met een schip van ongeveer vijftien meter lang, wordt gedateerd rond het jaar 1200. Op het moment van de bouw van deze tufstenen kerk wonen er al enkele honderden jaren mensen op de hoog oprijzende rivierduin langs het Meer, één van de mondingsarmen (of misschien ooit wel de hoofdstroom) van de IJssel. Het dorp heeft een zogenaamde ‘muda’-naam, wat ‘monding’ betekent. De stenen kerk heeft vast een houten voorganger gehad, maar aanwijzingen daarvoor zijn er niet. IJsselmuiden wordt voor het eerst genoemd in een brief van bisschop Andreas uit 1133. De nederzetting heeft dan al een naam en wordt Islemuthen genoemd.

Alexander Jager beschrijft in zijn boek ‘Middeleeuws Kampen’ de ontstaansgeschiedenis van onze omgeving. Bewoning en/of ontginning van de rivierduinen langs de IJsseloever – denk aan Wilsum, Oosterholt, IJsselmuiden en Grafhorst – zal waarschijnlijk niet vóór het jaar 950 na Christus begonnen zijn. Maar aan het eind van de 10e eeuw, nadat de landsheerlijke rechten over de nog onontgonnen gebieden bij de monding van de IJssel door de Duitse vorst aan de bisschop van Utrecht waren geschonken, werd de ontginning gestimuleerd. De relatief hooggelegen rivierduinen werden uitgekozen als nederzettingen, en dienden als basis voor het in cultuur brengen van de oostelijke IJsseloever.

Aanvankelijk is de kerk van Wilsum de moederkerk van de IJsselmuider parochie, maar al heel vroeg (wellicht rond 1350) wordt zij een zelfstandige parochie binnen het kapittel van St. Lebuïnus te Deventer. De kerk wordt gewijd aan de derde-eeuwse heiligen Crispinus en Crispinianus. Zij zijn de patroonheiligen van de schoenmakers en leerlooiers en hun feestdag is 25 oktober.

Van een flink aantal IJsselmuider pastoors is de naam bekend, maar ook niet veel meer dan dat. De oudste vermelding van een pastoor is die in het oorkondeboek van Overijssel, wanneer Grafhorst in 1333 stadsrechten krijgt: Jacob, pastoor van Yselmude, is daarbij aanwezig. 

Al heel vroeg telt de kerk van IJsselmuiden twee altaren, het ene is gewijd aan Sint Elisabeth (de vicarie wordt voor het eerst vermeld in 1375), het andere aan Sint Martinus (de vicarie wordt voor het eerst vermeld in 1389).  De parochie kende afwisselend perioden van bloei en perioden waarin het gemeenteleven minder floreerde.

Pastoor Simon Johannes

De laatste pastoor van IJsselmuiden is Simon Johannes. Wanneer hij precies in IJsselmuiden wordt aangesteld, is niet bekend. Simon wordt genoemd in de acta van de visitatiereis van bisschop Aegidius de Monte, die direct na zijn aanstelling in november 1570, als eerste bisschop van het nieuwe bisdom Deventer, alle parochies van zijn bisdom bezoekt. Zijn bisschopsstaf is bewaard gebleven. In juni 1571 doet De Monte IJsselmuiden aan.  Omdat in dit visitatierapport bij de gegevens over de parochie van IJsselmuiden de naam van Alexander de Emst is doorgehaald en ‘Pastoor Symon Joannis’ daarvoor in de plaats geschreven is, zal hij vast rond of kort na deze visitatie zijn benoemd.

Simon is ook pastoor van Emmeloord geweest. Dat weten wij uit een acte uit inventarisnummer 1 van het Rechterlijk Archief IJsselmuiden.  Hierin vraagt ‘Heer Simon Jansz priester en pastoor van Emmeloort’ op 28 mei 1573 aan de kerkmeesters op Emmeloord nog twintig gulden die hij tegoed heeft vanwege gelezen missen. Op advies van ‘die van IJsselmuiden’ wordt deze zaak voor het gerecht van IJsselmuiden behandeld.

Bruno Klappe schrijft in zijn boekje over de pastoors, predikanten en vuurstokers van het eiland Schokland het volgende: ‘In 1572 werd de kerk te Emmeloord door de Watergeuzen geplunderd en de pastoor verdreven’.  Het is mogelijk dat Simon Johannes enige tijd in beide parochies heeft gewerkt, maar Schokland al snel heeft moeten verlaten. Het kan ook zijn dat hij pas in IJsselmuiden is aangesteld ná zijn vlucht naar het vasteland. Dat zou betekenen dat de doorhaling en toevoeging in de acta van de visitatiereis van De Monte echt van een latere datum is.    

Voor Simon Johannes zijn de IJsselmuider jaren een ingewikkelde tijd. Vanwege de intensieve handel met Duitsland ‘Luthert’ het al vele jaren in onze omgeving. Vooral in de stad Kampen, waar verboden boeken worden gedrukt en verkocht en waar hagenprediker Jan Arentsz binnen én buiten de stad het evangelie heeft gepredikt, is er ruimte voor de nieuwe leer.

De IJsselmuidenaren zien natuurlijk ook wel wat er allemaal om hen heen gebeurt. De spanningen op het wereldtoneel, politiek én kerkelijk, lopen op. Politieke verwikkelingen zullen de meeste invloed gehad hebben op de uiteindelijke keuze voor de Reformatie. We weten niet precies welke positie de bestuurders van het dorp, de drost, de schout en de erfgenamen hebben ingenomen in de kerkelijke en politieke verwikkelingen. Het is ook de vraag in hoeverre de bevolking er behoefte aan had om de oude en vertrouwde religie vaarwel te zeggen. Wat we wel weten is dat de overgang naar de Reformatie niet van het ene op het andere moment heeft plaatsgevonden en wellicht laat men in IJsselmuiden voorlopig Gods water over Gods akker lopen.  

In de nabijgelegen stad Kampen is er al vanaf 1572 een Gereformeerde Kerk, maar waarschijnlijk is er tot 1579 geen moeite gedaan het naburige dorp IJsselmuiden te winnen voor de nieuwe leer. En zolang hier nog geen (eigen) predikant werkzaam is, zal er niet veel van ‘het nieuwe geloof’ tot de mensen zijn doorgedrongen.

Pastoor Simon Johannes komen we in 1577 voor het laatst in de boeken tegen. Er zijn in IJsselmuiden nagenoeg geen geschreven bronnen bewaard uit de jaren 1578 tot 1583. Misschien is de pastoor rond 1578 al vertrokken naar het oosten van Overijssel? In de zomer van 1579 is er in het oude Markenboek trouwens nog wel sprake van: ‘door karckenspraecke verwittiget worden’, dus dat zou betekenen dat de gemeente nog wel samenkomt. 

Tussen Simons vertrek uit IJsselmuiden en de komst van de eerste gereformeerde predikant valt een periode zonder eigen ‘zielzorger’ en staat de pastorie leeg. Of er in deze tijd af en toe nog een ‘waarnemend pastoor’ is geweest, is niet met zekerheid te zeggen. Het is ook goed denkbaar dat vanwege de oorlogstoestanden een normaal kerkelijk leven op het platteland rond de steden van Overijssel niet mogelijk was. Wel heeft het klooster op de Sonnenberg in Oosterholt tot in 1580 bestaan, maar of deze broeders van dit (Kamper) klooster ook bemoeienis met de kerk(diensten) van IJsselmuiden hebben gehad is niet bekend.

Waar ging Simon Johannes heen?

De ‘pastorie van IJsselmuiden’ heeft verschillende kerkelijke goederen in haar bezit.  Onder andere een erf genaamd Tijhuis, liggende in Linderte onder Raalte. De pachter van het erf geeft daarvoor veertien mudden rogge per jaar. Dit erf wordt in 1583 genoteerd in het ‘Quohier der bezittingen van ‘s konings vijanden in Salland’.  Het gaat om een register ‘van erven, landerijen, thienden en jaarlijkse pacht, van die toebehoren aan vijanden en rebellen van de majesteit (de koning), die in steden, landen en plaatsen wonen of anders ook vertrokken zijn’. De Koning van Spanje wil namelijk de bezittingen ‘der rebelle onderdanen’ verbeurd verklaren. Het register vermeldt bij dit erf het volgende: pachter Hermen verklaart ‘die pacht van den jaere LXXXJ aan heer Sijmon pastoer van IJsselmuiden toe Oldenzeel onlangs gestorven’ betaald te hebben.

De opbrengsten van de pastorie van IJsselmuiden moeten, net als alle andere opbrengsten uit de goederen van de kerken in Nederland die nu protestants geworden zijn, toevallen aan de ‘financiering’ van de protestantse eredienst. Deze opbrengsten worden geïnd door de Rentmeester van Salland. Toch komen nog lang niet alle inkomsten bij deze rentmeester terecht, omdat bepaalde personen en instanties niet erg mee willen werken.

Oldenzaal is in de periode 1580-1626 overwegend rooms-katholiek en blijft dit ook omdat de stad in Spaanse handen is. Vandaar dat Simon Johannes naar Oldenzaal is vertrokken, wellicht kon hij zijn werk daar hervatten. Misschien hoopt hij dat deze situatie tijdelijk is, maar voor hem loopt alles anders. Over Oldenzaal wordt geschreven: ‘Veel mensen komen om, door oorlogsgeweld, maar vooral ook door de pest die in 1582 in alle hevigheid woedt’. Hoe dan ook, in 1583 wordt opgetekend: ‘Sijmon, pastoer van IJsselmuiden toe Oldenzeel, onlangs gestorven’.

Twee straatnamen

Als een blijvende herinnering aan deze bijzondere tijd en vooral ook aan de twee hoofdrolspelers in een deel van de kerkgeschiedenis van IJsselmuiden, zijn twee straten naar hen vernoemd. De ‘Simon Johannesstraat’ verwijst naar de laatste pastoor en de ‘Van Dokkumstraat’ naar de eerste predikant van IJsselmuiden. In de jaren zeventig van de vorige eeuw, wanneer de Zandberg wordt volgebouwd en straten een ‘historische naam’ krijgen, wordt gevolg gegeven aan dit aardige idee. Het is een eenvoudig gebaar, waarachter echter, zo blijkt uit dit artikel, een complexe geschiedenis schuilgaat.

Zie voor de gevolgen van de Reformatie voor IJsselmuiden ook het artikel ‘De Reformatie in IJsselmuiden – van pastoor Simon Johannes naar predikant Wilhelmus Lanius Doccum’ . Dit artikel van Bertil Brink verscheen in de Kamper Almanak van 2021. Het volledige artikel is als Pdf-bestand te lezen via onderstaande knop.